[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2008, 07/1123 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 februari 2010
Namens appellante heeft mr. I. Correljé, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2010. Appellante is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. S. van Gent, werkzaam bij de gemeente Schiedam.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. In verband met de aanschaf van een nieuw gehoorapparaat is appellante bij factuur van 17 augustus 2006 een bedrag van € 1.918,00 in rekening gebracht. Van dit bedrag is € 1.084,-- op basis van de Zorgverzekeringswet en € 345,-- op grond van de Collectieve Aanvullende Verzekering van de gemeente Schiedam vergoed. Ter bekostiging van het resterende bedrag van € 489,-- heeft appellante het College op 3 oktober 2006 om bijzondere bijstand verzocht.
1.2. Bij besluit van 13 oktober 2006 heeft het College de aanvraag van appellante afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 maart 2007 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het College ten grondslag gelegd dat in verband met een aan de Wet werk en bijstand (WWB) voorliggende voorziening in de vorm van een ziektekostenverzekering, artikel 15, eerste lid en eerste volzin van de WWB aan bijstandsverlening in de weg staat. Voorts heeft het College geen zeer dringende redenen zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB aanwezig geacht op grond waarvan appellante alsnog bijzondere bijstand kan worden verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 maart 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. Met betrekking tot de uitsluitend in geding zijnde vraag of sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB, waarbij in afwijking van artikel 15 van de WWB bijstand kan worden verleend, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad zijn zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB slechts dan aan de orde indien vaststaat dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin een betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze dan door bijstandsverlening zijn te verhelpen zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Tevens is uit de uitspraak van de Raad van 1 december 2009, LJN BK6576 af te leiden dat sprake is van een acute noodsituatie indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel van psychisch of lichamelijke aard of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.2. In hetgeen door appellante is aangevoerd, inhoudende dat zij geen normaal sociaal leven kan leiden zonder haar gehoorapparaat en dat haar gehoorstoornis in de loop der jaren nog zal toenemen, ziet de Raad geen zeer dringende redenen als hiervoor bedoeld. De stelling van appellante dat bij het verstrekken van een gehoorapparaat in verband met een gehoorstoornis nimmer sprake zal zijn van een levensbedreigende situatie, wat daar ook van zij, kan aan het oordeel van de Raad niet afdoen.
4.3. Door appellante is verder aangevoerd dat haar vijf jaar geleden wel bijzondere bijstand is verleend ten behoeve van de kosten van de aanschaf van een gehoorapparaat. Nu echter niet is gebleken van een uitdrukkelijke, ongeclausuleerde en ondubbelzinnige toezegging van de zijde van het College dat voor kosten van de aanschaf van een nieuw gehoorapparaat telkens bijzondere bijstand zal worden verleend, kan appellante hieraan geen aanspraak ontlenen op bijstand ten behoeve van de kosten hier in geding.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat de Raad met de rechtbank van oordeel is dat het College niet bevoegd was bijzondere bijstand te verlenen voor de in geding zijnde kosten, zodat de aanvraag van appellante terecht is afgewezen. Het hoger beroep kan dan ook niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en N.M. van Waterschoot als leden en M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.