ECLI:NL:CRVB:2010:BL5434

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3901 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep inzake WAO-uitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, vertegenwoordigd door mr. D.J. Ladrak, tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was ingesteld naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond was verklaard. Het bestreden besluit betrof de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die per 24 oktober 2004 was verlaagd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv met een nadere beslissing van 28 september 2009 volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant, door de verlaging van de WAO-uitkering niet langer te handhaven en de uitkering ongewijzigd te laten op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hierdoor ontbrak het procesbelang voor appellant om het hoger beroep voort te zetten.

De Raad heeft overwogen dat er geen aanleiding is om het hoger beroep te beschouwen als gericht tegen het nadere besluit van het Uwv, aangezien appellant geen verzoek om schadevergoeding heeft ingediend en er geen specifiek belang meer resteert. De Raad heeft het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in eerste aanleg € 644,- bedragen, en in hoger beroep € 739,76, inclusief griffierechten. De uitspraak is openbaar gedaan en de kosten voor rechtsbijstand zijn begroot op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Uitspraak

07/3901 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 mei 2007, 06/5781
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.J. Ladrak, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2009.
Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, Ladrak, voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. P.F.G. Hermans.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek heropend en als deskundige benoemd prof. dr. P.P.G. Hodiamont, psychiater.
Hodiamont, voornoemd, heeft op 20 augustus 2009 aan de Raad rapport uitgebracht van het door hem verrichte onderzoek.
Vervolgens heeft het Uwv zijn standpunt in verweer gewijzigd en een gewijzigde beslissing op bezwaar van 28 september 2009 genomen.
De Raad heeft toestemming van beide partijen ontvangen om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 5 juli 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.2. Bij het bestreden besluit is uitvoering gegeven aan de eerdere uitspraak van de rechtbank van 6 oktober 2005, waarbij het beroep gegrond was verklaard en het besluit op bezwaar van 19 januari 2005 was vernietigd. Bij laatstgenoemd besluit was het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit van 7 september 2004, waarbij de WAO-uitkering van appellant per 24 oktober 2004 is herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%, ongegrond verklaard.
2.1. Met het nadere besluit van 28 september 2009 heeft het Uwv te kennen gegeven de verlaging van de WAO-uitkering met ingang van 24 oktober 2004 niet langer te handhaven. De uitkering van appellant blijft met ingang van 24 oktober 2004 onveranderd gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2.2. Nu met dit nadere besluit naar het oordeel van de Raad volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen, ziet de Raad geen aanleiding om het hoger beroep mede gericht te achten tegen dit nadere besluit.
2.3. De gemachtigde van appellant heeft in verband met het nadere besluit geen aanleiding gezien het hoger beroep in te trekken.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. De Raad is van oordeel dat, nu appellant door het Uwv per 24 oktober 2004 ongewijzigd volledig arbeidsongeschikt wordt geacht en zijn uitkering per die datum ongewijzigd wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, appellant geen belang meer heeft bij een oordeel in hoger beroep over de aangevallen uitspraak. Hij wijst er daartoe op dat pas sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat dat met het (hoger) beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Naar het oordeel van de Raad is het Uwv met het nadere besluit van
24 september 2009 volledig tegemoetgekomen aan hetgeen appellant met het hoger beroep kon bereiken. Nu appellant geen verzoek om vergoeding van schade heeft ingediend, resteert geen specifiek aan het onderhavige geschil te relateren belang. Derhalve dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.3. Nu het Uwv niet heeft betwist dat aldus aan appellant is tegemoetgekomen, ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten voor verleende rechtsbijstand die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 95,76 voor reiskosten in verband met het onderzoek door de deskundige Hodiamont. Ten aanzien van de door appellant gevorderde veroordeling van het Uwv in de door de Raad gemaakte kosten ten aanzien van de benoeming van de bovengenoemde deskundige, is de Raad van oordeel dat artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht geen grond biedt voor een dergelijke kostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- te betalen aan appellant en tot een bedrag van € 739,76 voor proceskosten in hoger beroep, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de door appellant betaalde griffierechten in eerste aanleg en in hoger beroep, met een totaalbedrag van € 144,-, aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2010.
(get.) G. van der Wiel.
get.) D.W.M. Kaldenhoven.
JL