ECLI:NL:CRVB:2010:BL4585

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6415 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering en de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, die op 25 juli 2006 een uitkering heeft aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 11 april 2007 besloten om de aanvraag te weigeren, met als argument dat er geen reden was voor een verminderde lichamelijke en/of psychische belastbaarheid. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Roermond heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts het verzuim van de primaire arts heeft hersteld en dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende onderbouwd is. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat er geen rekening is gehouden met haar cognitieve beperkingen. De Raad heeft deze argumenten echter verworpen, omdat er geen onderbouwing was voor de stelling dat appellante op zwakbegaafd niveau functioneert.

De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv geen onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van de rapportage van de orthopedisch chirurg, en dat appellante geen beroep kan doen op haar inzage-, correctie- en blokkeringsrecht. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. De uitspraak is gedaan op 19 februari 2010.

Uitspraak

08/6415 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 26 september 2008, 07/1607 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.G.M. Hilkens, advocaat te Echt, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2009. Namens appellante is verschenen haar gemachtigde mr. Hilkens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.2. Op 25 juli 2006 heeft appellante, geboren op 30 april 1987, een uitkering ingevolge de Wajong aangevraagd.
1.3. Bij besluit van 11 april 2007 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 29 april 2005 een Wajong-uitkering toe te kennen. Bij besluit van 14 september 2007 (hierna: het bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 april 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat door het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts het verzuim in het primaire besluit, te weten onderzoek door een verzekeringsarts in opleiding, is hersteld. Vervolgens heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit, welke inhield dat er geen argumenten zijn voor een verminderde lichamelijke en/of psychische belastbaarheid, onderschreven en was er voor het Uwv dan ook geen aanleiding een arbeidskundig onderzoek te laten verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellante haar in beroep aangevoerde gronden herhaald. Deze komen erop neer dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is geschied, dat de bezwaarverzekeringsarts het verzuim van de primaire arts niet heeft hersteld, dat ten onrechte gebruik is gemaakt van de rapportage van orthopaedisch chirurg M. Braakman van 8 januari 2007, dat er geen rekening is gehouden met de cognitieve beperkingen van appellante en - ten slotte - dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien tot benoeming van een onafhankelijke deskundige.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.1. Zoals volgt uit de uitspraken van de Raad van 18 juli 2007 (o.a. LJN BA9904) is de kwaliteit van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvoldoende gewaarborgd indien dit geschiedt door een verzekeringsarts in opleiding. Dit gebrek kan echter in de bezwaarfase worden hersteld indien in die fase een beoordeling plaatsvindt door een wel als zodanig geregistreerd arts.
4.1.2. In de primaire fase is appellante door de verzekeringsarts in opleiding G. Weber onderzocht tijdens een spreekuurcontact. Deze arts heeft geen rapportage van orthopaedisch chirurg Braakman ontvangen omdat appellante zich had beroepen op het naar haar mening geldende blokkeringsrecht. Wel verkreeg Weber informatie van G. Meijers, Praktijk voor psycho-analytische hypnotherapie. In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts kennis genomen van de in punt 3 vermelde rapportage van Braakman en van de door appellante overgelegde medische informatie. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts bij zijn beoordeling betrokken de informatie van Braakman van 22 augustus 2007, waarbij deze reageert op de evaluatie van 16 maart 2007 van zijn rapport door medisch adviseur J.F.G.M. Thissen. Gelet op het voorgaande is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat evengenoemd gebrek in bezwaar is hersteld en dat niet kan worden gezegd dat het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest.
4.2. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad ziet geen reden te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsartsen. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de primaire arts orthopaedisch chirurg Braakman heeft gevraagd een expertise te verrichten waarvoor het onderzoek plaats vond op 5 januari 2007. Braakman heeft aanvankelijk het verslag van dat onderzoek niet aan het Uwv verzonden, omdat appellante weigerde hiervoor toestemming te verlenen en Braakman meende dat appellante het zogenaamde blokkeringsrecht toekwam. Uiteindelijk heeft Braakman zich door bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp laten overtuigen dat een dergelijk blokkeringsrecht niet aan appellante toekwam en heeft hij op 22 augustus 2007 alsnog zijn rapport aan Waasdorp ingezonden. Waasdorp heeft de naar het oordeel van de Raad goed onderbouwde rapportage van Braakman, de reactie daarop van medisch adviseur Thissen van 16 maart 2007 en de reactie van Braakman hierop van 22 augustus 2007, waarin hij onder andere inging op de methode van vaststelling van een verschil in beenlengte bij adipositas, meegewogen in zijn oordeel. De Raad is met de rechtbank en het Uwv van oordeel dat uit deze stukken niet blijkt dat de objectief medische beperkingen van appellante onjuist zijn vastgesteld. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
4.3. Wat betreft de grond van appellante dat geen rekening is gehouden met haar cognitieve beperkingen overweegt de Raad als volgt. De Raad ziet in de verklaring van Meijers noch in de andere over appellante beschikbare informatie aanknopingspunten voor het oordeel dat op cognitief gebied de belastbaarheid van appellante ten tijde van de datum in geding niet juist zou zijn vastgesteld door het Uwv. In het bijzonder de conclusie van Meijers dat appellante functioneert op zwakbegaafd niveau wordt niet onderbouwd met enig gegeven uit door hem verricht onderzoek. Voor deze conclusie vindt de Raad ook geen steun in het bij het bezwaarschrift gevoegde rapport van de medisch adviseur Thissen, die op bladzijde 4 diverse schoolkeuze-onderzoeken in de periode van december 1999 tot en met maart 2000 aanhaalt. Evenmin is gebleken dat appellante wegens de gestelde cognitieve beperkingen haar werk niet kan volhouden. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
4.4. Ten slotte ziet ook de Raad geen grond voor het oordeel dat het Uwv geen gebruik heeft mogen maken van de rapportage van Braakman. De Raad is met de rechtbank en op de door haar daartoe gebruikte overwegingen, welke erop neerkomen dat de bij de inwerkingtreding van de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (Stb. 1994, 845) in de overgangsbepaling voorziene uitzondering voor geneeskundige handelingen in verband met de uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving bij Besluit van 22 maart 2005 (Stb. 2005, 174) is verlengd tot 1 mei 2010, van oordeel dat appellante geen beroep kan doen op inzage-, correctie- en blokkeringsrecht. Naar het oordeel van de Raad valt niet in te zien dat deze voor onder andere het onderzoek van de verzekeringsarts geldende uitzondering niet tevens geldt voor een op verzoek van die arts uitgebrachte expertise door een medisch specialist. Het beroep van appellante op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2004 (LJN AO1330) kan niet slagen aangezien die specifieke situatie betrekking heeft op het inschakelen van een deskundige in verband met letselschade.
4.5. De overwegingen 4.1 tot en met 4.4 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2010.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM