ECLI:NL:CRVB:2010:BL4557

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-927 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering wegens meerinkomen en de status van stagevergoeding als inkomen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van de IB-Groep ongegrond werd verklaard. De zaak betreft een vordering wegens meerinkomen over het jaar 2005, waarbij de stagevergoeding van appellante als inkomen werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de wet correct had toegepast en dat er geen redenen waren om af te wijken van de door de Belastingdienst ontvangen inkomstengegevens. Appellante stelde dat haar toetsingsinkomen onder de bijverdienstengrens lag en dat de stagevergoeding ten onrechte als inkomen was aangemerkt. Ze voerde aan dat er een procedure liep over deze kwestie en overhandigde een verklaring van Copper en Co ter ondersteuning van haar standpunt.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld op 8 januari 2010, waarbij appellante niet aanwezig was, maar de Minister vertegenwoordigd was door mr. G.J.M. Naber. De Raad concludeerde dat appellante haar stellingen niet met voldoende bewijs had onderbouwd. Er was slechts een eenmalige betaling van € 100 aan de school aangetoond, wat niet voldoende was om te bewijzen dat de stagevergoeding niet als inkomen moest worden aangemerkt. De Raad merkte op dat indien de Belastingdienst haar inkomen over 2005 aanpast, appellante de Minister kan verzoeken om terug te komen van het besluit.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 februari 2010.

Uitspraak

09/927 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 15 januari 2009, 08/1073 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 19 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) in plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
Namens appellante heeft haar vader, [naam vader van appellante], hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2010. Appellante is niet verschenen. De Minister was vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Naber.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van de Minister van 27 juni 2008 inzake de aan appellante opgelegde vordering wegens meerinkomen over het jaar 2005, ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de Minister het bepaalde in artikel 3.17, tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 op juiste wijze heeft toegepast en dat er geen redenen waren om af te wijken van de van de Belastingdienst ontvangen inkomstengegevens. De rechtbank is voorts niet gebleken van feiten of omstandigheden die de Minister aanleiding hadden behoren te geven tot het toepassen van de hardheidsclausule.
2. Appellante heeft hiertegen aangevoerd dat het toetsingsinkomen over 2005 wel beneden de bijverdienstengrens ligt. De Belastingdienst heeft ten onrechte de stagevergoeding als inkomen aangemerkt. Daarover loopt nog een procedure. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij een verklaring van Copper en Co van 7 mei 2009 overgelegd.
3.1. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in wezen een herhaling van hetgeen zij in beroep bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en de Raad sluit zich bij de overwegingen en het oordeel van de rechtbank aan. De Raad voegt daaraan toe dat appellante haar stellingen niet met bewijzen heeft onderbouwd. Uit de gedingstukken blijkt slechts dat appellante in 2007 eenmalig € 100,= aan de school heeft overgemaakt. Daarmee is dus niet aangetoond dat zij de in 2005 ontvangen stagevergoeding, althans een zodanig deel daarvan dat haar inkomen over 2005 het toetsingsinkomen niet te boven gaat, aan de school heeft afgedragen. Zij heeft evenmin een duidelijke verklaring van de school overgelegd, waaruit blijkt dat de stagevergoeding moet worden afgedragen. De verklaring van Copper en Co is hiervoor onvoldoende.
3.2. Ter voorlichting van appellante merkt de Raad op dat – indien haar inkomen over 2005 door de Belastingdienst alsnog wordt aangepast – zij de Minister binnen zes weken na ontvangst van die aangepaste gegevens kan verzoeken terug te komen van het besluit van 27 juni 2008.
4. Het hoger beroep slaagt niet.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.E. van Rooij.
EF