[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 januari 2009, 08/451 (hierna: aangevallen uitspraak),
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep. (hierna: IB-Groep)
Datum uitspraak: 19 februari 2010
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2010. Voor appellante is verschenen haar vader K.J.J.G.W. Wüstefeld. De Minister was vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Naber.
1. Bij besluit van 11 februari 2008 heeft de Minister, beslissend op bezwaar, het besluit van 8 december 2007 gehandhaafd waarbij over de periode van 1 januari 2007 tot 1 juli 2007 het recht op studiefinanciering van appellante is herzien en twee vorderingen, wegens teveel verstrekte studiefinanciering en onterecht OV-kaartbezit, aan appellante zijn opgelegd, omdat zij in bovengenoemde periode niet stond ingeschreven aan een instelling voor beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 2.4 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 11 februari 2008 bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep primair het standpunt ingenomen dat er per 11 december 2006 geen rechtsgeldige uitschrijving bij het Instituut Penso heeft plaatsgevonden. Een uitschrijving aan een onderwijsinstelling kan niet zonder medewerking van de cursist plaatsvinden en appellante heeft niet getekend voor een uitschrijving per 11 december 2006. Nu appellante zich eerst op 27 juni 2007 bij het opleidingsinstituut heeft uitgeschreven, bestond recht op studiefinanciering van januari 2007 tot en met juni 2007. Subsidiair heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat ze erop mocht vertrouwen dat ze recht had op studiefinanciering van januari 2007 tot en met juni 2007 nu haar herhaaldelijk door medewerkers van de Minister is meegedeeld dat ze recht heeft op studiefinanciering zolang ze staat ingeschreven en ze destijds noch door de Minister noch door de onderwijsinstelling op de hoogte is gebracht van de uitschrijving bij de onderwijsinstelling per 11 december 2006.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De primaire grief treft geen doel. Op grond van de verklaring van Instituut Penso d.d. 26 november 2007 op het formulier Studiecontrole studiejaar 2006-2007 en de nadien door deze onderwijsinstelling bij brief van 24 november 2008 nader verstrekte informatie moet als vaststaand worden aangenomen dat appellante aan deze onderwijsinstelling stond ingeschreven tot 11 december 2006. De Raad wijst er in dit verband voorts op dat het door Instituut Penso verstrekte bewijs van inschrijving van 9 mei 2005 zich niet verder uitstrekt dan inschrijving vanaf 29 augustus 2005 voor de duur van 1 jaar. De uitschrijving als cursist betreft een autonome bevoegdheid van de onderwijsinstelling en is volledig een zaak tussen appellante en die instelling.
4.3. De subsidiaire grief treft eveneens geen doel. Het is de Raad niet gebleken dat appellante verkeerd is voorgelicht door medewerkers van de Minister betreffende haar recht op studiefinanciering in de hier aan de orde zijnde periode van 1 januari 2007 tot 1 juli 2007. De herhaaldelijk aan appellante verstrekte informatie dat zij recht heeft op studiefinanciering zolang zij staat ingeschreven voor het volgen van een (voltijdse) opleiding aan een onderwijsinstelling is juist. De Minister is er voorts eerst na ontvangst van het op 26 november 2007 ondertekende formulier Studiecontrole studiejaar 2006-2007 van op de hoogte geraakt dat appellante in het studiejaar 2006-2007 vanaf 1 januari 2007 niet stond ingeschreven. De omstandigheid dat bij de inschrijvingscontrole over het studiejaar 2005-2006 de datum 11 december 2006 als datum per welke is uitgeschreven is opgegeven, betekent nog niet dat daarmee op dat moment reeds als vaststaand feit moest worden aangenomen dat appellante voor het daarop volgende studiejaar 2006-2007 vanaf 1 januari 2007 definitief niet -verlengd- stond ingeschreven.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2010.