ECLI:NL:CRVB:2010:BL4302
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 11 oktober 2007 aan appellante meegedeeld dat haar WAO-uitkering, die voorheen was vastgesteld op 80-100% arbeidsongeschiktheid, per 11 december 2007 zou worden herzien naar een mate van 45-55% arbeidsongeschiktheid. Appellante was het niet eens met deze herziening en had bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd door het Uwv ongegrond verklaard op 27 februari 2008.
De rechtbank Amsterdam bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 6 januari 2010 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E. Wolter, aangevoerd dat zij op en na 11 december 2007 niet in staat was om arbeid te verrichten en dat zij meer dan 45-55% arbeidsongeschikt was. Appellante stelde dat zij nog steeds veel lichamelijke en psychische klachten had en onder specialistische behandeling stond. De Raad voor de Rechtspraak overwoog dat appellante in hoger beroep de gronden van haar beroep herhaalde, maar geen nieuwe argumenten aanvoerde die de eerdere beslissing van de rechtbank konden ondermijnen.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts en dat de rechtbank de zaak correct had beoordeeld. De Raad bevestigde daarom de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 17 februari 2010.