[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 21 november 2008, 08/643 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 februari 2010
Namens appellant heeft mr. W.F.C. van Megen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2010. Appellant noch zijn gemachtigde is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door E.W. Huiskamp.
1. Appellant was werkzaam als taakgroepmedewerker. Hij is op 25 januari 2001 uitgevallen. Per einde wachttijd is hem een WAO-uitkering verstrekt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%, welke steeds onveranderd opnieuw is vastgesteld.
2.1. Op 27 februari 2007 (de datum in geding) heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
2.2. Bij besluit van 11 oktober 2007 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 27 februari 2007 onveranderd op 35-45% wordt vastgesteld.
2.3. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 4 april 2008 ongegrond verklaard.
2.4. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 4 april 2008 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe geoordeeld er geen reden is om de medische of de arbeidskundige component van de schatting onjuist of onzorgvuldig te achten.
3. Appellant heeft zich hier niet mee kunnen verenigen en zich op het standpunt gesteld dat het Uwv zijn medische beperkingen onjuist heeft ingeschat en daardoor tot een onjuiste beoordeling is gekomen met betrekking tot de restverdiencapaciteit. Hij heeft in dit verband gewezen op de door hem reeds eerder in de procedure ingebrachte informatie van de medische sector. Daarnaast heeft appellant de Raad meegedeeld dat hem per 28 januari 2009 een volledige WAO-uitkering toegekend is.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep gronden aangevoerd die ook reeds in beroep zijn aangevoerd en door de rechtbank zijn besproken. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de informatie bedoeld in rechtsoverweging 3. Appellant heeft in hoger beroep deze gronden slechts herhaald en niet aangegeven waarom naar zijn opvatting het oordeel van de rechtbank onjuist is.
4.2. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de in hoger beroep herhaalde gronden op juiste wijze besproken en op juiste wijze gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank.
4.3. Dat appellant per 28 januari 2009 een volledige WAO-uitkering ontvangt, maakt het bovenstaande niet anders reeds omdat die schatting een ander beoordelingsmoment kent dan de thans onderhavige procedure.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.