ECLI:NL:CRVB:2010:BL4286
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan grond voor beëindiging toeslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in Turkije woont. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 februari 2002, waarin zijn bezwaar tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd behandeld. Het Uwv had op 28 november 2000 aan appellant medegedeeld dat zijn toeslag ingevolge de Toeslagenwet in drie jaar zou worden afgebouwd, met volledige beëindiging per 1 januari 2003, omdat appellant in januari 2003 de 65-jarige leeftijd bereikte. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv, maar het Uwv trok dit besluit later in en kende appellant per 1 januari 2001 de volledige toeslag toe, met een beëindiging per 1 januari 2003. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen relevante gronden heeft aangevoerd tegen de beëindiging van de toeslag. Het door appellant aangevoerde gebrek aan financiële middelen was voor de Raad niet voldoende om het besluit van het Uwv te weerleggen. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 18 augustus 2003 ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt dat de Raad geen aanleiding ziet om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.