ECLI:NL:CRVB:2010:BL4286

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02-1663 TW + 04-4874 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan grond voor beëindiging toeslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in Turkije woont. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 februari 2002, waarin zijn bezwaar tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd behandeld. Het Uwv had op 28 november 2000 aan appellant medegedeeld dat zijn toeslag ingevolge de Toeslagenwet in drie jaar zou worden afgebouwd, met volledige beëindiging per 1 januari 2003, omdat appellant in januari 2003 de 65-jarige leeftijd bereikte. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv, maar het Uwv trok dit besluit later in en kende appellant per 1 januari 2001 de volledige toeslag toe, met een beëindiging per 1 januari 2003. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen relevante gronden heeft aangevoerd tegen de beëindiging van de toeslag. Het door appellant aangevoerde gebrek aan financiële middelen was voor de Raad niet voldoende om het besluit van het Uwv te weerleggen. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 18 augustus 2003 ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt dat de Raad geen aanleiding ziet om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

02/1663 TW
04/4874 TW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Turkije (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 februari 2002, 01/2436 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 30 januari 2004. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B. van der Horst.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Het Uwv heeft vragen beantwoord.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 6 januari 2010. Omdat de woon- of verblijfplaats van appellant onbekend was, heeft de kennisgeving voor de zitting plaatsgevonden middels publicatie in de Staatscourant. Partijen zijn - het Uwv met voorafgaand bericht - niet ter zitting verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 28 november 2000 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat de toeslag ingevolge de Toeslagenwet in een periode van drie jaar wordt afgebouwd; over het jaar 2000 ontvangt appellant de volledige toeslag, over het jaar 2001 twee derden van de toeslag en over het jaar 2002 een derde ervan, terwijl de toeslag met ingang van 1 januari 2003 geheel wordt beëindigd. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij zijn besluit van 21 april 2001 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het besluit van 21 april 2001 vernietigd en appellants bezwaar tegen het besluit van 28 november 2000 niet-ontvankelijk verklaard.
3.1. Hangende de procedure in hoger beroep heeft het Uwv een besluit van 18 augustus 2003 ingezonden. Hierbij is het besluit van 28 november 2000 ingetrokken en is aan appellant per 1 januari 2001 de volledige toeslag toegekend. Voorts is appellant medegedeeld dat de toeslag per 1 juli 2003 wordt beëindigd. De Raad heeft appellants beroep geacht mede te zijn gericht tegen dit nieuwe besluit.
3.2. Nadat partijen was medegedeeld dat de behandeling van het geding werd aangehouden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, heeft het Uwv de Raad bericht dat appellant in januari 2003 65 jaar is geworden, zodat hij per 1 januari 2003 geen recht meer heeft op toeslag ingevolge de Toeslagenwet. De toeslag dient derhalve niet per 1 juli 2003, maar per 1 januari 2003 te worden beëindigd en wel op grond van het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Appellant heeft tot laatstgenoemde datum de volledige toeslag ontvangen, zodat naar het oordeel van het Uwv de vraagstelling aan het Hof in dit geding niet relevant is. Desgevraagd heeft het Uwv nadere stukken overgelegd waaruit de leeftijd van appellant blijkt. De Raad heeft vervolgens de behandeling van het geding voorgezet.
4.1. Nu het Uwv zijn besluit van 28 november 2000 niet langer heeft gehandhaafd, heeft appellant geen belang meer bij de beoordeling van het oordeel van de rechtbank over de ontvankelijkheid van zijn bezwaar tegen dat besluit. Het hoger beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.2. Appellant heeft tegen de beëindiging van de toeslag per 1 januari 2003 omdat hij in januari 2003 de 65-jarige leeftijd bereikte, geen grond aangevoerd. Het door appellant in zijn hoger-beroepschrift aangevoerde, neerkomend op een tekort aan financiële middelen, kan de Raad niet tot het oordeel brengen dat dit besluit onjuist is. Het beroep tegen het besluit van 18 augustus 2003 zoals nadien gewijzigd, is derhalve ongegrond.
5. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 18 augustus 2003 zoals nadien gewijzigd, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
RB