ECLI:NL:CRVB:2010:BL4244

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/16 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing en inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie: verwijtbaarheid van de betrokkene

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft de inschrijving van een betrokkene in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) en de gevolgen daarvan voor de toekenning van studiefinanciering. De betrokkene had op 5 oktober 2007 digitaal een verhuizing doorgegeven naar een nieuw adres, maar deze wijziging leidde niet tot een correcte inschrijving in de GBA. Op 25 oktober 2007 heeft de betrokkene zich opnieuw bij de gemeente gemeld, maar verzuimde om het foutieve adres tijdig te corrigeren. De Raad oordeelde dat de betrokkene verwijtbaar heeft gehandeld door niet adequaat te reageren op een waarschuwingsbrief van 10 november 2007, waarin zij werd gewezen op de discrepantie tussen haar opgegeven adres en het adres in de GBA. De Raad concludeerde dat de betrokkene redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij de afwijking in registratie moest corrigeren. De eerdere uitspraak van de rechtbank, die de betrokkene in het gelijk had gesteld, werd vernietigd en het beroep werd ongegrond verklaard. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/16 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 november 2008, 08/677 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
de hoofddirectie van Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 12 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding appellant in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan de IB-Groep.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2009. Appellant was vertegenwoordigd door mr. M. van der Toorn. Namens betrokkene is verschenen haar moeder en mr. A.J. Likkel, werkzaam bij Likkel Juridisch Advies te Susteren.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Op 27 september 2007 heeft betrokkene via internet aan appellant opgegeven dat zij vanaf 1 oktober 2007 niet meer bij haar ouders woont aan de [adres 1] te [plaatsnaam], maar aan de [adres 2] te [woonplaats]. Hierop heeft appellant met ingang van 1 oktober 2007 studiefinanciering aan betrokkene toegekend naar de norm voor een uitwonende studerende.
1.2. Bij schrijven van 10 november 2007 heeft appellant aan betrokkene meegedeeld dat na controle is geconstateerd dat het woonadres dat zij aan appellant heeft opgegeven ([adres 2] te [woonplaats]) afwijkt van het adres waarop zij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) staat ingeschreven ([adres 1] te [plaatsnaam]). Betrokkene is in die brief gewaarschuwd dat indien zij de afwijking tussen beide adressen niet binnen vier weken ongedaan maakt, de haar toegekende beurs naar de norm voor een uitwonende studerende wordt omgezet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende.
1.3. Vervolgens heeft appellant bij besluiten van 11 januari 2008 de aan betrokkene toegekende studiefinanciering met ingang van 1 oktober 2007 omgezet in studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende. Het hiertegen door betrokkene ingediende bezwaar is bij besluit van 18 maart 2008 door appellant ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Overwogen is daartoe dat betrokkene heeft verzuimd de afwijking tussen het woonadres dat betrokkene aan appellant heeft opgegeven en hetgeen is geregistreerd in de GBA ongedaan te maken. De gemeente heeft betrokkene weliswaar op 5 oktober 2007 ingeschreven op het adres [adres 2] te [woonplaats] maar hiermee was het aan appellant opgegeven woonadres [adres 2] te [woonplaats] nog niet gelijk aan het GBA-adres. Pas met de op 22 januari 2008 via internet aan appellant doorgegeven woonadreswijziging was er sprake van adresovereenstemming.
2.1. In beroep tegen het besluit van 18 maart 2008 heeft betrokkene aangevoerd dat haar van de adresafwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. Ze heeft zich op 5 oktober 2007 bij de gemeente ’s-Hertogenbosch ingeschreven op het door de verhuurster opgegeven adres [adres 2]. Eerst na ontvangst van de besluiten van 11 januari 2008 is het betrokkene via telefonische navraag bij appellant gebleken dat ze in de GBA ingeschreven was op het adres [adres 2] te [woonplaats] en aan de besluitvorming de adresafwijking tussen het aan appellant opgegeven woonadres [adres 2] te [woonplaats] en het in de GBA geregistreerde adres [adres 2] te [woonplaats] ten grondslag lag. Appellant heeft haar echter niet in de gelegenheid gesteld de afwijking die ziet op het verschil in huisnummer te herstellen en betrokkene is bij de inschrijving door de gemeente er niet van op de hoogte gesteld dat ze ingeschreven werd op nummer [nr.].
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 18 maart 2008 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene, met aanvullende beslissingen inzake de vergoeding van het door betrokkene betaalde griffierecht en haar proceskosten. De rechtbank is van oordeel dat betrokkene redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt van de geconstateerde adresafwijking. Daartoe is – kort gezegd – overwogen dat betrokkene niet wist en niet kon weten dat de gemeente buiten haar medeweten het door haar zowel aan appellant als aan de gemeente opgegeven huisnummer [nrs.] heeft veranderd in [nr.]. Daarvan is zij eerst op de hoogte gekomen toen zij op 22 januari 2008 telefonisch bij appellant informeerde.
3.1. Appellant heeft zich niet met het oordeel van de rechtbank kunnen verenigen dat betrokkene van de adresafwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. De aanname van de rechtbank dat betrokkene niet wist en kon weten dat de gemeente buiten haar medeweten het huisnummer [nrs.] heeft veranderd in [nr.] is niet juist. Betrokkene heeft namelijk op het door haar op 25 oktober 2007 ondertekende formulier aangifte van verhuizing/vestiging aan de gemeente ’s-Hertogenbosch ten behoeve van de inschrijving in de GBA opgegeven het adres [adres 2] te [woonplaats]. Van betrokkene mag verlangd worden dat zij het juiste huisnummer aan appellant doorgeeft. Na ontvangst van de brief van 10 november 2007 had het op haar weg gelegen om alsnog het juiste huisnummer aan appellant door te geven. Dit klemt temeer nu zij op dit tijdstip ervan op de hoogte was, althans kon zijn, dat zij op nummer [nr.] is ingeschreven.
3.2. Betrokkene heeft in het verweerschrift gesteld dat haar redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt van de adresafwijking. In dit verband is naar voren gebracht dat zij op 5 oktober 2007 via internet aan de gemeente melding heeft gemaakt van verhuizing naar het, aan haar door de verhuurster opgegeven, adres [adres 2] te
[woonplaats]. Later, op 25 oktober 2007, heeft zij aan het loket van de gemeente op verzoek van de ambtenaar ingevuld dat zij woonachtig is op [adres 2] te [woonplaats], omdat op huisnummer 55 een bedrijfspand stond geregistreerd. De brief van 10 november 2007 zag op het adresverschil tussen [adres 2] te [woonplaats] en het oude GBA-adres in [plaatsnaam]. Pas na ontvangst van het besluit van 11 januari 2008 is het betrokkene na een telefoongesprek met een medewerker van appellant duidelijk geworden dat het om het verschil in huisnummer bleek te gaan. Appellant had informatie moeten geven over de twee verschillende huisnummers.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt allereerst vast dat er ten tijde van belang sprake was van een afwijking in de zin van artikel 1.5 van de Wsf 2000. Immers, betrokkene had aan appellant (met ingang van 1 oktober 2007) als woonadres opgegeven [adres 2], terwijl zij in de GBA (met ingang van 5 oktober 2007) stond ingeschreven op [adres 2].
4.2. De Raad is vervolgens van oordeel dat niet staande is te houden dat betrokkene van deze afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. In dit verband overweegt de Raad dat de digitale aangifte van verhuizing/vestiging door betrokkene naar het adres [adres 2] te [woonplaats] d.d. 5 oktober 2007 niet heeft geleid tot inschrijving op het aldus opgegeven adres. Vervolgens heeft betrokkene zich op 25 oktober 2007 gewend tot het loket van de gemeente ’s-Hertogenbosch.
Blijkens het in hoger beroep door appellant overgelegde, door betrokkene op 25 oktober 2007 ondertekende aangifteformulier verhuizing/vestiging van de gemeente ’s-Hertogenbosch, heeft betrokkene toen aan de gemeente ’s-Hertogenbosch als nieuw woonadres [adres 2] opgegeven, waarna zij (met terugwerkende kracht) op 5 oktober 2007 op dit adres in de GBA is geregistreerd.
Betrokkene heeft naar het oordeel van de Raad verwijtbaar nagelaten om tegelijk met of kort na de opgave op 25 oktober 2007 aan de GBA van het woonadres [adres 2] te [woonplaats] het eerder aan appellant opgegeven foutieve woonadres ([adres 2]) te corrigeren (in [adres 2]). Bovendien is door betrokkene niet adequaat gereageerd op de waarschuwingsbrief van 10 november 2007. Betrokkene kon niet volstaan met het navragen bij de gemeente ’s-Hertogenbosch of ze daar was ingeschreven. Gezien de wetenschap die bij betrokkene moet hebben bestaan over de discrepantie tussen de huisnummers [nrs.] en [nr.], met name gelet op de haar gebleken onmogelijkheid van inschrijving in de GBA op huisnummer [nrs.], is de omstandigheid dat de waarschuwingsbrief van 10 november 2007 wijst op een op dat moment niet meer bestaande adresafwijking niet relevant.
De omstandigheid dat betrokkene zich niet heeft gerealiseerd dat ze de afwijking in registratie tussen de huisnummers [nrs.] en [nr.] ongedaan moest maken is weliswaar niet onbegrijpelijk maar is in het licht van het voorgaande niet voldoende om te oordelen dat haar van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
4.3. Uit het onder 4.1 en 4.2 overwogene volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep wordt ongegrond verklaard.
4.4. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2010.
(get.) G. van der Wiel
(get.) A.C.A. Wit
EF