ECLI:NL:CRVB:2010:BL4189

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2584 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning enkelvoudige kinderbijslag en afwijzing verzoek om herziening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 18 maart 2008. De zaak betreft de toekenning van enkelvoudige kinderbijslag voor de dochter van appellante, geboren in 2002, met ingang van het vierde kwartaal van 2004. Appellante had eerder kinderbijslag aangevraagd, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) had haar verzoek afgewezen op basis van een eerder besluit van 16 februari 2006. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat het besluit van 16 februari 2006 in rechte onaantastbaar was geworden en dat het verzoek om herziening niet kon worden ingewilligd omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren aangevoerd die een herziening rechtvaardigden.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellante niet met nieuwe feiten of omstandigheden is gekomen die het bestuursorgaan hadden moeten aanzetten tot herziening van het oorspronkelijke besluit. De Raad heeft ook opgemerkt dat alles wat namens appellante in deze procedure naar voren is gebracht, reeds eerder had kunnen worden aangevoerd. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd.

De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en bevestigd de eerdere beslissing van de rechtbank, waarmee de afwijzing van het verzoek om herziening door de Svb in stand blijft.

Uitspraak

08/2584 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 18 maart 2008, 07/1542 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft drs. E.C. Spiering, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante is een nader stuk ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2010. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. De in Duitsland werkende echtgenoot van appellante heeft in Duitsland kinderbijslag aangevraagd voor hun [in] 2002 geboren dochter [K.]. De Bundesagentur für Arbeit heeft aanleiding gezien de toegekende kinderbijslag over de periode juli 2002 tot en met november 2005 in te trekken en terug te vorderen aangezien de echtgenoot bij de aanvraag niet had vermeld dat appellante in Nederland in loondienst werkzaam was.
1.2. Appellante heeft op 16 december 2005 voor [K.] kinderbijslag aangevraagd ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Bij besluit van 16 februari 2006 heeft de Svb haar met ingang van het vierde kwartaal van 2004 enkelvoudige kinderbijslag voor [K.] toegekend.
1.3. Bij besluit van 21 juni 2006 heeft de Svb het door appellante tegen het besluit van 16 februari 2006 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en deze overschrijding niet verschoonbaar is. Appellante heeft tegen dit besluit geen beroep ingesteld.
1.4. Namens appellante is verzocht om herziening van het besluit van 16 februari 2006 in die zin dat enkelvoudige kinderbijslag voor [K.] vanaf het derde kwartaal van 2002 wordt toegekend. Bij besluit van 16 april 2007 heeft de Svb het door appellante ingediende verzoek om herziening afgewezen.
1.5. Bij besluit van 31 augustus 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het door appellante tegen het besluit van 16 april 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft hiertoe overwogen dat het besluit van 16 februari 2006 in rechte onaantastbaar is geworden en dat het verzoek om herziening dient te worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het laatstgenoemde besluit. Voorts heeft zij overwogen dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, het bestuursorgaan de aanvraag kan afwijzen wanneer er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn gesteld zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Gelet hierop dient de bestuursrechter uit te gaan van het oorspronkelijke besluit en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Ingevolge jurisprudentie van de Raad mag het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen indien de verzoeker achterwege laat nieuwe feiten of veranderde omstandigheden te vermelden die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van juridische relevante nieuwe feiten of omstandigheden.
3. In hoger beroep is namens appellante onder meer aangevoerd dat de rechtbank niet heeft kunnen volstaan met slechts het toetsen of gebleken is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te bevinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank zich terecht beperkt tot de vraag of gebleken is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. De Raad onderschrijft de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gebezigde overwegingen zoals - kort - weergegeven in overweging 2 en maakt deze tot de zijne. De Raad overweegt mede dat alles wat namens appellante in deze procedure naar voren is gebracht, reeds had kunnen en moeten worden aangevoerd tegen het besluit van 16 februari 2006. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5. Ten slotte ziet de Raad geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
NK