ECLI:NL:CRVB:2010:BL3971

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6218 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar tegen besluit Uwv inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 5 oktober 2005. Dit besluit betrof de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant, die in Ankara, Turkije woont. Appellant stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt, maar het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat appellant er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij binnen de bezwaartermijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt. Uit intern onderzoek bij het Uwv bleek dat er geen correspondentie of telefoongesprekken waren teruggevonden die appellant met Uwv-medewerkers zou hebben gevoerd in de periode tussen het besluit van 5 oktober 2005 en de ontvangst van het bezwaarschrift op 6 februari 2007.

De Raad heeft het procesverloop in detail bekeken, waarbij appellant had aangevoerd dat hij eerder bezwaarschriften had verzonden, maar geen bewijs kon overleggen. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft appellant opnieuw zijn standpunt herhaald. De Raad heeft appellant in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren, maar ook in zijn antwoorden kon hij geen verzendbewijzen overleggen. Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de noodzaak voor appellanten om bewijs te leveren van hun stellingen, vooral wanneer zij beweren dat zij eerder bezwaar hebben gemaakt. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/6218 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Ankara, Turkije (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2008, 07/2337 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 28 mei 2009, waar partijen - het Uwv met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
Na deze zitting heeft de Raad besloten het onderzoek te heropenen. Bij brief van 13 augustus 2009 is appellant in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren voor zijn stelling, dat hij tijdig bezwaar zou hebben gemaakt tegen de beslissing van het Uwv van 5 oktober 2005.
Bij faxbericht van 22 augustus 2009 heeft appellant de brief van de Raad beantwoord.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 5 oktober 2005 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 7 juli 1996 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het bedrag van de uitkering is vastgesteld op € 9,43 bruto per uitkeringsdag.
1.2. Bij brief van 30 januari 2007, bij het Uwv ingekomen op 6 februari 2007, heeft appellant via de Nederlandse Ambassade te Ankara bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 oktober 2005. Daarbij heeft hij gesteld dat hij tweemaal eerder een bezwaarschrift heeft verzonden, maar dat hij daarop geen reactie van het Uwv heeft ontvangen.
1.3. Bij schrijven van 11 juni 2007 heeft het Uwv appellant verzocht binnen vier weken schriftelijk te laten weten, waarom hij de bezwaartermijn van zes weken heeft overschreden. Daarbij heeft het Uwv vermeld niet eerder dan op 6 februari 2007 van appellant een bezwaarschrift te hebben ontvangen.
1.4. In zijn op 10 juli 2007 bij het Uwv ingekomen antwoord heeft appellant verklaard dat hij direct na ontvangst van het besluit van 5 oktober 2005 telefonisch contact had opgenomen met een medewerker van het Uwv en dat hij op diens advies binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift aan deze medewerker had toegefaxt. Toen hij na zeven maanden nog geen reactie van het Uwv had ontvangen, zou dezelfde medewerker hebben verklaard het bezwaarschrift niet te hebben ontvangen, waarna appellant hem het bezwaarschrift voor de tweede maal had toegestuurd. Zes maanden later bleek uit een telefoongesprek met een andere medewerker van het Uwv dat het bezwaarschrift niet naar de afdeling bezwaar was doorgezonden en daardoor niet in behandeling was genomen. Daarop had appellant op 30 januari 2007 het bezwaarschrift via de Nederlandse Ambassade voor de derde maal naar het Uwv verzonden.
1.5. Bij besluit op bezwaar van 2 augustus 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 oktober 2005 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend. Volgens het Uwv is uit intern onderzoek niet gebleken dat eerder dan bij brief van 30 januari 2007 bezwaar is gemaakt, terwijl appellant ook geen bewijsstukken van eerdere verzending heeft overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hem niet verweten kan worden dat zijn bezwaarschrift het Uwv niet (tijdig) bereikt heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Aangezien appellant eerder in de bezwaarprocedure en tijdens de procedure bij de rechtbank niet in de gelegenheid was gesteld bewijs te leveren voor zijn stelling, dat hij eerder en tijdig bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 5 oktober 2005, heeft de Raad appellant bij brief van 13 augustus 2009 verzocht alsnog door middel van verzendbewijzen of kopieën aan te tonen dat hij binnen de bezwaartermijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt.
4.2. In zijn antwoord van 22 augustus 2009 heeft appellant verklaard dat hij op advies van het Bureau Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade de eerste bezwaarschriften per gewone post naar het Uwv heeft verzonden. Verzendbewijzen daarvan heeft hij niet, omdat hij ervan uitging dat daar niet naar gevraagd zou worden. Evenmin beschikt hij over verzendbewijzen van de door hem verzonden faxen, omdat die niet via een bepaalde instelling verstuurd zijn.
4.3. De Raad stelt vast dat appellant er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij binnen de bezwaartermijn van zes weken, als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van het Uwv van 5 oktober 2005. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat blijkens een intern verricht onderzoek bij het Uwv niets is terug te vinden van correspondentie of telefoongesprekken die appellant met een of meer van de Uwv-medewerkers zou hebben gevoerd in de periode tussen 5 oktober 2005 en 6 februari 2007 (datum ontvangst bezwaarschrift).
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) J.J.B. van der Putten.
mm