ECLI:NL:CRVB:2010:BL3932

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2359 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak met geringe complexiteit

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om de vaststelling van de proceskostenvergoeding in een hoger beroep dat is ingesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de Minister veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 322,-. De Minister was het niet eens met de hoogte van deze vergoeding en stelde dat de zaak als zeer licht diende te worden aangemerkt, wat zou leiden tot een lagere proceskostenvergoeding.

De Raad overwoog dat het hoger beroep uitsluitend gericht was tegen de hoogte van de proceskostenveroordeling en dat de zaak een zeer geringe juridische en feitelijke complexiteit had. De Raad concludeerde dat het gewicht van de zaak als zeer licht moest worden aangemerkt. Dit leidde tot de beslissing om de aangevallen uitspraak te vernietigen en de proceskostenvergoeding vast te stellen op € 80,50, gebaseerd op een wegingsfactor van 0,25.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter G. van der Wiel en de leden J. Brand en P.J. Stolk. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 februari 2010. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep, wat betekent dat de Minister niet verder werd veroordeeld tot betaling van extra kosten in deze fase van de procedure.

Uitspraak

09/2359 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 april 2009, 08/1547 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna IB-Groep).
Datum uitspraak: 12 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding appellant in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan de IB-Groep.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2009. Voor appellant is verschenen mr. M. van der Toorn. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door betrokkene ingestelde beroep tegen het besluit van 23 september 2008 voor zover daarbij geen beslissing is genomen op het verzoek van betrokkene tot vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, gegrond verklaard en dat besluit in zoverre vernietigd. De rechtbank heeft vervolgens appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in beroep. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen (kosten van rechtsbijstand) heeft de rechtbank 1 punt toegekend. Het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. De proceskosten in beroep zijn aldus begroot op € 322,-.
2.1. Het door appellant ingestelde hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de hoogte van de proceskostenveroordeling als gevolg van de door de rechtbank toegepaste wegingsfactor 1. Naar het oordeel van appellant dient het gewicht van de zaak niet te worden aangemerkt als gemiddeld maar als zeer licht. Het beroep louter gericht tegen het verzuim om te beslissen op het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar is zeer eenvoudig van aard. Aansluiting dient te worden gezocht bij de uitspraken van de Raad, geregistreerd onder LJN AR2469 en AE6823, waarbij de wegingsfactor in beroepen tegen het niet (tijdig) nemen van een beslissing op bezwaar is vastgesteld op 0,25.
2.2. Betrokkene heeft in het verweerschrift gesteld dat de rechtbank terecht de wegingsfactor 1 heeft gehanteerd zodat verzocht wordt om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
3.1. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
3.2. Het instellen van beroep louter in verband met het uitblijven van een besluit op het verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar, bezien in samenhang met de omstandigheid dat appellant het onrechtmatig uitblijven van de gevraagde beslissing in het verweerschrift heeft erkend, betekent dat sprake is van een zaak met een zeer geringe juridische en feitelijke complexiteit. Hierin vindt de Raad aanleiding het gewicht van de zaak aan te merken als zeer licht.
3.3. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden vernietigd. De Raad zal vervolgens, doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, de hoogte van de proceskostenvergoeding in beroep vaststellen op 0,25 x € 322,- = € 80,50.
3.4. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover appellant daarbij is veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 322,-;
Veroordeelt appellant in de door betrokkene in verband met het beroep gemaakte kosten tot een bedrag van € 80,50.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C.A. Wit.
EF