ECLI:NL:CRVB:2010:BL3874

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1524 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule in het kader van studieschuld en draagkrachtmeting

In deze zaak gaat het om de toepassing van de hardheidsclausule in het kader van de Wet studiefinanciering (WSF) en de vaststelling van de ingangsdatum van de draagkracht van de appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 26 februari 2009. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard tegen een besluit van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) van 4 februari 2008, waarin het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 6 november 2007 werd afgewezen. Dit eerdere besluit bepaalde dat appellant met ingang van 1 oktober 2007 niets hoefde te betalen ter aflossing van zijn studieschuld.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldoende heeft aangetoond dat hij in de periode van 1 januari 2006 tot 10 september 2007 niet in staat was om een verzoek om draagkrachtmeting in te dienen. De rechtbank had overwogen dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die de IB-Groep verving na de intrekking van de wet, geen aanleiding zag om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van appellant, hoewel ernstig, niet van een zodanige aard waren dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd was. De Raad bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat de afwijzing van de hardheidsclausule voldoende gemotiveerd was.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van verzoeken om draagkrachtmeting en de verantwoordelijkheden van de appellant in het kader van zijn studieschuld. De Raad heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

09/1524 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 februari 2009, 08/239 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 5 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.C.A.M. van der Meer, advocaat te Tilburg. Voor de Minister was aanwezig mr. M. van der Toorn.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van 4 februari 2008, waarbij de Minister ongegrond heeft verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 november 2007. Bij laatstgenoemd besluit heeft de Minister op basis van het op 10 september 2007 van appellant ontvangen draagkrachtformulier bepaald dat appellant ter aflossing van zijn studieschuld met ingang van 1 oktober 2007 niets behoeft te betalen.
1.2. Bij haar uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en de Minister als verweerster, heeft de rechtbank het volgende overwogen: “Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat het geschil tussen partijen zich toespitst op de vraag welke datum als ingangsdatum voor de vastgestelde draagkracht van eiser dient te gelden. Gelet op het verweerschrift en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat verweerster uitgaat van 1 september 2007 als de door verweerster bepaalde ingangsdatum voor de vastgestelde draagkracht. De rechtbank dient derhalve de vraag te beantwoorden of verweerster van een eerdere ingangsdatum had moeten uitgaan met toepassing van de hardheidsclausule.Ten aanzien van het beroep van eiser op de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wsf 2000 overweegt de rechtbank dat eiser alsnog in de gelegenheid is gesteld deze grief nader te onderbouwen. Daartoe heeft eiser verklaringen ingebracht van de heer [naam S.] en mevrouw [naam S.M.S.] Voorts heeft eiser overgelegd een brief d.d. 21 januari 2005 van hem gericht aan het CWI Tilburg Centrum teneinde een uitkering inzake de WWB te verkrijgen. En de afwijzing van het college van Burgemeester en Wethouders van dit verzoek.
Verweerster heeft desgevraagd aangevoerd dat zij, gelet op de ingebrachte stukken van eiser, geen aanleiding ziet om alsnog toepassing to geven aan de hardheidsclausule. Naar het oordeel van de rechtbank kan wegens bovenstaande omstandigheden eisers beroep op de hardheidsclausule niet worden gehonoreerd. Daartoe overweegt de rechtbank dat het bepaalde in artikel 6.10 van de Wsf 2000 er niet toe kan strekken een uitzondering te maken op een wettelijke bepaling indien moet worden aangenomen dat, zoals in het onderhavige geval, de onverkorte toepassing van een wettelijke bepaling in het concrete geval in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever en de strekking van de wet. Eerst indien er gronden zijn van individuele omstandigheden van zeer bijzondere aard kan verweerster in redelijkheid gehouden zijn tot toepassing van de hardheidsclausule. Alhoewel de omstandigheden zeer ernstig waren met ingrijpende gevolgen voor eiser, volgt uit de stukken niet dat eiser in de jaren 2006 en 2007 niet in staat was om (tijdig) een verzoek om draagkrachtmeting in te dienen dan wel te laten indienen. Daarnaast dient eiser al sinds 1998 jaarlijks een verzoek om draagkrachtmeting in. Eiser was dus zeer goed op de hoogte van het bestaan van zijn studieschuld en de mogelijkheid om jaarlijks een aangepast termijnbedrag aan te vragen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerster in redelijkheid heeft kunnen weigeren gebruik te maken van haar bevoegdheid de hardheidsclausule toe te passen.Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerster de afwijzing tot toepassing van de hardheidsclausule voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd.”
2.1. De Raad kan zich geheel verenigen met deze overwegingen van de rechtbank. Ook in hoger beroep heeft appellant niet, althans onvoldoende aangetoond dat hij in de periode van
1 januari 2006 tot 10 september 2007 buiten staat was om een verzoek om draagkrachtmeting in te dienen, dan wel te laten indienen.
2.2. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar
op 5 februari 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C.A. Wit.
EF