ECLI:NL:CRVB:2010:BL3874
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de hardheidsclausule in het kader van studieschuld en draagkrachtmeting
In deze zaak gaat het om de toepassing van de hardheidsclausule in het kader van de Wet studiefinanciering (WSF) en de vaststelling van de ingangsdatum van de draagkracht van de appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 26 februari 2009. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard tegen een besluit van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) van 4 februari 2008, waarin het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 6 november 2007 werd afgewezen. Dit eerdere besluit bepaalde dat appellant met ingang van 1 oktober 2007 niets hoefde te betalen ter aflossing van zijn studieschuld.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldoende heeft aangetoond dat hij in de periode van 1 januari 2006 tot 10 september 2007 niet in staat was om een verzoek om draagkrachtmeting in te dienen. De rechtbank had overwogen dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die de IB-Groep verving na de intrekking van de wet, geen aanleiding zag om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van appellant, hoewel ernstig, niet van een zodanige aard waren dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd was. De Raad bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat de afwijzing van de hardheidsclausule voldoende gemotiveerd was.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van verzoeken om draagkrachtmeting en de verantwoordelijkheden van de appellant in het kader van zijn studieschuld. De Raad heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.