ECLI:NL:CRVB:2010:BL3630

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1012 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep na overlijden appellant zonder opvolgende erfgenamen

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, is het hoger beroep ingesteld door wijlen de appellant, die op 17 december 2006 is overleden. De appellant had in leven gewoond in Duitsland. Na het overlijden heeft de echtgenoot van de appellant, namens haar kinderen, de Raad geïnformeerd dat zij de procedure niet wensen voort te zetten. De Raad heeft vervolgens geprobeerd contact te leggen met de erfgenamen, maar ontving geen reacties. Dit leidde tot de conclusie dat er geen erfgenamen waren die de appellant in deze procedure konden opvolgen.

De Raad heeft op 23 oktober 2009 in de Staatscourant een oproep gedaan aan belanghebbenden om zich te melden voor de zitting die op 3 december 2009 zou plaatsvinden. Tijdens deze zitting is er niemand namens de appellant verschenen, terwijl de Sociale verzekeringsbank (Svb) vertegenwoordigd was door mr. M. Sturmans. Gezien het ontbreken van opvolgende partijen en het feit dat er geen belanghebbenden waren die het geding wilden voortzetten, heeft de Raad geoordeeld dat het processuele belang aan de beoordeling van het hoger beroep is komen te ontvallen.

Op 14 januari 2010 heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak gedaan dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en is ondertekend door de voorzitter H.J. de Mooij en griffier W. Altenaar.

Uitspraak

06/1012 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
Wijlen [appellant], in leven laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats], Duitsland (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2006, 04/1905,
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: de Svb)
Datum uitspraak: 14 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant is op 17 december 2006 overleden.
De echtgenoot van appellant heeft de Raad - mede namens haar twee uit haar huwelijk met appellant geboren kinderen - bij brief van 20 mei 2008 medegedeeld dat zij de procedure niet wensen voort te zetten. Daarbij heeft zij melding gemaakt van het feit dat appellant nog twee kinderen heeft uit een vorig huwelijk. De Raad heeft vervolgens deze kinderen aangeschreven op de van de executeur-testamentair van appellant verkregen adressen. De Raad heeft daarop - ook na rappel - geen reactie ontvangen. Ingevolge het gestelde in artikel 8:26, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Raad op 23 oktober 2009 in de Staatscourant doen aankondigen dat het geding op 3 december 2009 ter zitting behandeld zal worden en belanghebbenden gevraagd zich te melden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2009. Namens appellant is niemand verschenen. De Svb zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2. De indiener van het hoger beroep [appellant] is op 17 december 2006 overleden. Gelet op hetgeen hiervoor onder rubriek I is vermeld, is de Raad is niet gebleken van erfgenamen die appellant als partij in het onderhavige geding zijn opgevolgd en die het geding zouden willen voortzetten. Ook na ’s Raads oproep in de Staatscourant hebben geen belanghebbenden verzocht als partij aan het geding deel te mogen nemen. Nu het processuele belang aan de beoordeling van het hoger beroep is komen te ontvallen dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2010.
(get.) H.J. de Mooij.
(get.) W. Altenaar.
mm