ECLI:NL:CRVB:2010:BL3109

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1863 WAO + 09-2925 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische beoordeling door bezwaarverzekeringsartsen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die per 12 september 2007 door het Uwv was herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Na bezwaar werd deze herziening aangepast naar 25 tot 35%. De rechtbank Zwolle-Lelystad verklaarde het beroep van appellante gegrond, omdat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsartsen zorgvuldig was, maar de motivering van de belasting in de functie van medewerker administratieve ondersteuning onvoldoende was. De rechtbank droeg het Uwv op om een nieuw besluit te nemen.

In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden en voegde nieuwe medische informatie toe. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsartsen. De Raad vond de conclusies van de zenuwarts Busard onvoldoende onderbouwd en steunde de overwegingen van de rechtbank. Het hoger beroep werd verworpen, maar het besluit van 18 maart 2009 werd vernietigd vanwege een motiveringsgebrek, waarbij de rechtsgevolgen in stand bleven.

De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 771,93 bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 5 februari 2010.

Uitspraak

09/1863 WAO en 09/2925 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 februari 2009, 08/17 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, als juridisch medewerker werkzaam bij Delescen advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2009.
Appellante is verschenen bijgestaan door Aerts, voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.M.H. Rokebrand.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 11 juli 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante per 12 september 2007 herzien en opnieuw vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 27 november 2007 is het bezwaar gegrond verklaard en de WAO-uitkering per 12 september 2007 herzien en opnieuw vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Hierbij heeft zij, kort samengevat, overwogen dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest en er geen aanleiding is tot twijfel aan het medisch oordeel van de bezwaarverzekeringsarts. Zij is voorts van oordeel dat de, door appellante ingediende neuro psychiatrische rapportage van de zenuwarts dr. H.L.S.M. Busard van 14 juli 2008, niet afdoet aan het medisch oordeel van de bezwaarverzekeringsarts, aangezien de conclusies van Busard een onvoldoende objectiveerbare, medische onderbouwing kennen. Er is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende medische basis voor de door Busard gestelde beperkingen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het Uwv ten aanzien van de functie van medewerker administratieve ondersteuning niet genoegzaam heeft gemotiveerd ten aanzien van de belasting op duwen en trekken (item 4.13) en tillen en dragen (item 4.14) dat deze belasting de functionele mogelijkheden van appellante, zoals vastgesteld bij de FML van 9 november 2007, niet overschrijdt. De rechtbank heeft vervolgens het beroep gegrond verklaard en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van het bij haar uitspraak overwogene.
2.1. Bij besluit op bezwaar van 18 maart 2009 heeft het Uwv, uitvoering gevend aan de aangevallen uitspraak, het bezwaar van appellante gegrond verklaard en de WAO-uitkering per 12 september 2007 herzien en opnieuw vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2.2. Dit besluit is, op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door de Raad meegenomen bij de beoordeling van het hoger beroep.
Ten aanzien van het hoger beroep overweegt de Raad het volgende.
3.1. In hoger beroep zijn de gronden van het beroep in eerste aanleg herhaald. Aangevoerd is dat appellante op de datum in geding geen duurzaam benutbare mogelijkheden had, gelet op, met name, haar klachten van ernstige vermoeidheid. Voorts zijn haar beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren onderschat. Gelet op haar sterk wisselende belastbaarheid en grote recuperatietijd na inspanning had in elk geval een urenbeperking moeten worden vastgesteld. Ter onderbouwing van deze gronden is verwezen naar de reeds in eerste aanleg ingediende informatie van de huisarts en de expertise van Busard, voornoemd. In hoger beroep zijn voorts nog brieven ingezonden van T. Wijlhuizen, internist, van 29 april 2009 en van Busard van 16 juni 2009.
3.2. De Raad ziet, evenals de rechtbank, geen grond voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsartsen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de conclusies van de zenuwarts Busard in zijn rapport van 14 juli 2008 ten aanzien van de belastbaarheid van appellante op de datum in geding onvoldoende medisch onderbouwd zijn. De Raad stelt zich dan ook achter de overwegingen van de rechtbank terzake in de aangevallen uitspraak en maakt deze tot de zijne. De in hoger beroep ingediende reactie van Busard, voornoemd, van 16 juni 2009, doet naar het oordeel van de Raad aan bovenstaande niet af. De brief van internist Wijlhuizen van 29 april 2009 geeft de Raad evenmin grond voor twijfel aan de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsartsen. Deze brief bevat geen nieuw medisch gegeven, doch geeft veeleer een overzicht aan klachten en een voorstel tot behandeling.
4.1. Naar het oordeel van de Raad slaagt het hoger beroep dan ook niet.
Ten aanzien van het beroep tegen het besluit van 18 maart 2009 overweegt de Raad het volgende.
5.1. Het beroep beperkt zich tot, zoals de gemachtigde van appellante ter zitting van de Raad aangaf, een verzoek om vernietiging van het besluit van 18 maart 2009 vanwege een motiveringsgebrek, dat weliswaar is geheeld bij de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 3 juni 2009 en 3 november 2009, doch deze motivering dateert van na de datum van het besluit. De gemachtigde van appellante verzoekt in verband hiermee de Raad om vergoeding van de proceskosten van appellante in deze procedure.
5.2. De Raad is, met de gemachtigde van appellante, van oordeel dat het besluit van 18 maart 2009 een zorgvuldige voorbereiding en draagkrachtige motivering ontbeert, nu pas bij rapportages van 3 juni 2009 en 3 november 2009 genoegzaam is gemotiveerd waarom de geduide functies binnen de (bij de FML) vastgestelde functionele mogelijkheden van appellante vallen. Derhalve is de Raad van oordeel dat het beroep gegrond is. Het besluit van 18 maart 2009 dient te worden vernietigd, waarbij de rechtsgevolgen in stand dienen te blijven.
6. Gelet op het bovenstaande ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten zijn onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op een bedrag van € 644,- wegens in hoger beroep verleende rechtsbijstand en tot een bedrag van € 127,93 in verband met de ingediende rapportage van 24 november 2008 van zenuwarts Busard (uurtarief voor een psychiater van € 107,50, vermeerderd met btw). In verband met de op grond van de Wet op de Rechtsbijstand afgegeven toevoeging dienen de kosten te worden betaald aan de griffier van de Raad. Ten aanzien van de ingediende factuur van 28 april 2008 van internist Wijlhuizen is Raad van oordeel dat de gefactureerde kosten geen deskundigenverslag in de zin van artikel 1, sub b, van het Bpb betreffen. Deze kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit op bezwaar van 18 maart 2009 waarbij hij bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de door appellante in hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 771,93,- te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van € 110,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
EK