08/5735 WUV + 08/5736 WUBO
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster 1)
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster 2)
Datum uitspraak: 28 januari 2010
Namens appellant is beroep ingesteld tegen de door verweersters onder dagtekening 29 augustus 2008, kenmerk BZ 47602, JZ/B60/2008, en BZ 8267, JZ/B60/2008, ten aanzien van appellant genomen besluiten ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: WUV) respectievelijk de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: WUBO).
Verweersters hebben verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft voor beide gedingen plaatsgevonden op 3 december 2009. Daar is appellant in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.S.M. Dietz de Loos-Schrijver, advocaat te Wassenaar, als zijn gemachtigde. Verweersters hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
1. Op grond van de gedingstukken gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1926, heeft in mei 2007 bij verweersters aanvragen ingediend om, onder meer, op grond van de WUV te worden erkend als vervolgde dan wel op grond van de WUBO te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer.
1.2. Verweerster 1 heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 2 januari 2008, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit over de toepassing van de WUV, op de grond dat niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellant vervolging in de zin van de WUV heeft ondergaan.
1.3. Verweerster 2 heeft de aanvraag van appellant afgewezen bij besluit van eveneens 2 januari 2008, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit over de toepassing van de WUBO, op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de WUBO.
2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of de bestreden besluiten, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kunnen standhouden en overweegt daartoe als volgt.
2.1. Op grond van artikel 2 van de WUV wordt - voor zover hier van belang - onder vervolging verstaan iedere handeling of maatregel welke tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 door of namens de Nederland bezettende macht werd gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun ras, geloof of wereldbeschouwing en welke heeft geleid tot vrijheidsberoving of onderduiken om aan vrijheidsberoving te ontkomen.
2.2. In artikel 2 van de WUBO is bepaald dat - voor zover hier van belang - onder burger-oorlogsslachtoffer wordt verstaan degene die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen ten gevolge van met de krijgsverrich-tingen direct verbonden handelingen of omstandigheden, dan wel ten gevolge van handelingen of maatregelen welke door of namens de vijandelijke bezettende macht tegen hem werden gericht.
2.3. Als relevante oorlogsgebeurtenissen heeft appellant naar voren gebracht - samen-gevat - dat hij in Amsterdam is betrapt bij het beplakken van Duitse voertuigen met anti-Duitse leuzen en naar de gevangenis aan de Euterpestraat werd overgebracht alwaar hij drie dagen heeft verbleven, dat hij in Ommen gevangenschap heeft ondergaan na te zijn opgepakt bij stelen van levensmiddelen/kleding uit Duitse vrachtwagens, dat hij na zijn ontsnapping uit Ommen heeft moeten vluchten uit Amsterdam en vervolgens dat hij tewerkgesteld is geweest in Osnabrück alwaar hij ook gevangenschap heeft ondergaan wegens het saboteren van Duits legermaterieel.
2.4. Naar aanleiding van het door verweerster ingesteld - zorgvuldig te noemen - onderzoek is onder meer informatie verkregen van het Nederlands Rode Kruis, het Internationale Tracing Service van het Internationale Rode Kruis, het Niedersächsisches Landesarchiv - Staatsarchiv Osnabrück -, het gemeente-archief Amsterdam en het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie. Op grond van de aldus verkregen informatie heeft de Raad - evenals verweersters - geen bevestiging gekregen dat appellant vervolging in de zin van de WUV heeft ondergaan dan wel getroffen is door oorlogs-geweld in de zin van de WUBO. De verklaringen van appellant worden ook niet ondersteund door een verklaring van een getuige. Naar vaste rechtspraak van de Raad kan een door een betrokkene gemelde gebeurtenis niet uitsluitend op grond van zijn eigen verklaring als voldoende vaststaand worden aangemerkt, maar dient een dergelijke verklaring te worden ondersteund door aanvullende (objectieve) gegevens. Dergelijke gegevens ontbreken. Weliswaar is gebleken dat appellant geregistreerd heeft gestaan bij de Allgemeine Ortskrankenkasse als werkzaam bij de heer [naam A.H.] te Haste (Osnabrück) maar, zoals door appellant ter zitting ook is verklaard, heeft appellant die werkzaamheden op vrijwillige basis verricht en hebben die werkzaamheden niet plaatsgevonden vanwege een tegen hem gerichte handeling of maatregel door of vanwege de Duitse bezettende macht.
3. Gezien het voorgaande moet de onder 2 geformuleerde vraag bevestigend worden beantwoord en dienen de beroepen van appellant ongegrond te worden verklaard.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.A. van Amerongen.