ECLI:NL:CRVB:2010:BL3054

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5735 WUV + 08-5736 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WUV- en WUBO-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van vervolging en oorlogsgeweld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2010 uitspraak gedaan over de weigering van uitkeringen op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO). De appellant, geboren in 1926, had aanvragen ingediend om erkend te worden als vervolgde onder de WUV en als burger-oorlogsslachtoffer onder de WUBO. De aanvragen werden afgewezen door de Raadskamer WUV en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet was aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de appellant vervolging had ondergaan of getroffen was door oorlogsgeweld.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in mei 2007 zijn aanvragen indiende, maar dat de besluiten van de verweersters, genomen op 2 januari 2008, niet konden worden weerlegd. Tijdens de zitting op 3 december 2009 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat. De verweersters hebben verweerschriften ingediend en zich laten vertegenwoordigen door een medewerker van de Pensioen- en Uitkeringsraad.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, inclusief de verklaringen van de appellant en de informatie van verschillende archieven en instanties. De Raad concludeerde dat de verklaringen van de appellant niet voldoende werden ondersteund door objectieve gegevens. De appellant had weliswaar enkele gebeurtenissen uit de oorlog naar voren gebracht, maar deze werden niet bevestigd door derden of door documentatie. De Raad oordeelde dat de bestreden besluiten in rechte stand konden houden en verklaarde de beroepen van de appellant ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

08/5735 WUV + 08/5736 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster 1)
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster 2)
Datum uitspraak: 28 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is beroep ingesteld tegen de door verweersters onder dagtekening 29 augustus 2008, kenmerk BZ 47602, JZ/B60/2008, en BZ 8267, JZ/B60/2008, ten aanzien van appellant genomen besluiten ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: WUV) respectievelijk de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: WUBO).
Verweersters hebben verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft voor beide gedingen plaatsgevonden op 3 december 2009. Daar is appellant in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.S.M. Dietz de Loos-Schrijver, advocaat te Wassenaar, als zijn gemachtigde. Verweersters hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1926, heeft in mei 2007 bij verweersters aanvragen ingediend om, onder meer, op grond van de WUV te worden erkend als vervolgde dan wel op grond van de WUBO te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer.
1.2. Verweerster 1 heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 2 januari 2008, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit over de toepassing van de WUV, op de grond dat niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellant vervolging in de zin van de WUV heeft ondergaan.
1.3. Verweerster 2 heeft de aanvraag van appellant afgewezen bij besluit van eveneens 2 januari 2008, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit over de toepassing van de WUBO, op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de WUBO.
2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of de bestreden besluiten, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kunnen standhouden en overweegt daartoe als volgt.
2.1. Op grond van artikel 2 van de WUV wordt - voor zover hier van belang - onder vervolging verstaan iedere handeling of maatregel welke tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 door of namens de Nederland bezettende macht werd gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun ras, geloof of wereldbeschouwing en welke heeft geleid tot vrijheidsberoving of onderduiken om aan vrijheidsberoving te ontkomen.
2.2. In artikel 2 van de WUBO is bepaald dat - voor zover hier van belang - onder burger-oorlogsslachtoffer wordt verstaan degene die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen ten gevolge van met de krijgsverrich-tingen direct verbonden handelingen of omstandigheden, dan wel ten gevolge van handelingen of maatregelen welke door of namens de vijandelijke bezettende macht tegen hem werden gericht.
2.3. Als relevante oorlogsgebeurtenissen heeft appellant naar voren gebracht - samen-gevat - dat hij in Amsterdam is betrapt bij het beplakken van Duitse voertuigen met anti-Duitse leuzen en naar de gevangenis aan de Euterpestraat werd overgebracht alwaar hij drie dagen heeft verbleven, dat hij in Ommen gevangenschap heeft ondergaan na te zijn opgepakt bij stelen van levensmiddelen/kleding uit Duitse vrachtwagens, dat hij na zijn ontsnapping uit Ommen heeft moeten vluchten uit Amsterdam en vervolgens dat hij tewerkgesteld is geweest in Osnabrück alwaar hij ook gevangenschap heeft ondergaan wegens het saboteren van Duits legermaterieel.
2.4. Naar aanleiding van het door verweerster ingesteld - zorgvuldig te noemen - onderzoek is onder meer informatie verkregen van het Nederlands Rode Kruis, het Internationale Tracing Service van het Internationale Rode Kruis, het Niedersächsisches Landesarchiv - Staatsarchiv Osnabrück -, het gemeente-archief Amsterdam en het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie. Op grond van de aldus verkregen informatie heeft de Raad - evenals verweersters - geen bevestiging gekregen dat appellant vervolging in de zin van de WUV heeft ondergaan dan wel getroffen is door oorlogs-geweld in de zin van de WUBO. De verklaringen van appellant worden ook niet ondersteund door een verklaring van een getuige. Naar vaste rechtspraak van de Raad kan een door een betrokkene gemelde gebeurtenis niet uitsluitend op grond van zijn eigen verklaring als voldoende vaststaand worden aangemerkt, maar dient een dergelijke verklaring te worden ondersteund door aanvullende (objectieve) gegevens. Dergelijke gegevens ontbreken. Weliswaar is gebleken dat appellant geregistreerd heeft gestaan bij de Allgemeine Ortskrankenkasse als werkzaam bij de heer [naam A.H.] te Haste (Osnabrück) maar, zoals door appellant ter zitting ook is verklaard, heeft appellant die werkzaamheden op vrijwillige basis verricht en hebben die werkzaamheden niet plaatsgevonden vanwege een tegen hem gerichte handeling of maatregel door of vanwege de Duitse bezettende macht.
3. Gezien het voorgaande moet de onder 2 geformuleerde vraag bevestigend worden beantwoord en dienen de beroepen van appellant ongegrond te worden verklaard.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.A. van Amerongen.
HD