[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 juni 2008, 07/2461
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 januari 2010
Namens appellante heeft mr. A.J. Wintjes, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wintjes. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.L. Geldof.
1.1. Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank, gelet op de gedingstukken met juistheid, in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad volstaat met de vermelding van het volgende.
1.2. Bij besluit van 8 december 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van
7 februari 2007 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
1.3. Het door appellante gemaakte bezwaar tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 5 juni 2007 (het bestreden besluit) gegrond verklaard waarbij het Uwv haar mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 7 februari 2007 heeft vastgesteld op 35 tot 45%.
2.1. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil in de onderhavige zaak zich beperkt tot de vraag of de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 24 april 2007 de beperkingen van appellante op een juiste wijze weergeeft.
2.2. Om haar standpunt te ondersteunen dat haar beperkingen in de FML zijn onderschat heeft appellante in beroep een expertise laten verrichten door psychiater A.R. Hertroijs en zijn rapport van 2 februari 2008 in geding gebracht. Deze psychiater heeft zich in zijn rapport op het standpunt gesteld dat de FML voor wat betreft tempo en productiepieken criteria aangescherpt dient te worden.
2.3. De rechtbank heeft ten aanzien van dit punt overwogen dat Hertroijs zijn stelling niet met concrete medische gegevens heeft onderbouwd.
2.4. Hertroijs heeft zich in zijn rapport eveneens op het standpunt gesteld dat appellante maximaal 2 uur per dag gedurende maximaal 3 dagen per week zou kunnen werken.
2.5. De rechtbank heeft dienaangaande het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts gevolgd dat appellante altijd al minstens 20 uur per week belastbaar werd geacht en het niet met de voorhanden medische gegevens valt te onderbouwen waarom dit nu opeens zoveel minder zou moeten zijn.
2.6. Voor zover appellante het standpunt ingenomen heeft dat het Uwv de beslissing ter zake van het niet langer aannemen van een urenbeperking van 20 uur per week onvoldoende heeft gemotiveerd heeft de rechtbank overwogen appellante in zoverre wel te kunnen volgen. De rechtbank heeft om die reden het bestreden besluit vernietigd en het beroep gegrond verklaard.
2.7. Gelet echter op de in beroep door de bezwaarverzekeringsarts in haar rapportages van 18 oktober 2007 en van 7 februari 2008 gegeven motivering, welke de rechtbank voldoende achtte, heeft de rechtbank aanleiding gezien om op dit punt met gebruikmaking van de in artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde bevoegdheid, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
2.8. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling overwogen geen aanknopingspunten te zien deze voor onjuist te houden.
3.1. Appellante is van die uitspraak in hoger beroep gekomen en heeft daarbij als hoofdgrond aangevoerd dat het Uwv de jarenlang gehanteerde medische urenbeperking heeft losgelaten, zonder dat een deugdelijke medische grondslag bestaat voor dit gewijzigde inzicht.
3.2. Het Uwv heeft in hoger beroep zijn motivering voor het niet aannemen van een urenbeperking herhaald. Bezwaarverzekeringsarts S.R. Hofman heeft in haar rapport aangegeven dat er conform de Standaard verminderde arbeidsduur geen indicatie voor een urenbeperking bestaat en zeker niet voor 6 uur per week. Op basis van de Standaard kan een verzekeringsarts op grond van energetische, beschikbaarheid of preventief een urenbeperking aannemen. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is bij appellante geen sprake van deze drie indicatiegebieden. Voorts geldt als vuistregel voor de verzekeringsarts dat bij het aangeven van de belastbaarheid de beperkingen ten aanzien van fysieke en energetische belastingsmomenten prevaleren boven een urenbeperking. Anders omschreven wanneer in zwaardere arbeid wel en in lichtere arbeid geen urenbeperking is geïndiceerd, prevaleert een functieduiding in lichte arbeid zonder urenbeperking. Gezien dit uitgangspunt zijn in de FML wel de nodige beperkingen voor appellante op energetisch en locomotoor gebied gegeven, maar geen urenbeperking.
4.1. Het hoger beroep richt zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. De Raad overweegt daarover als volgt.
4.2. Het rapport van Hertroijs vormt naar het oordeel van de Raad voldoende onderbouwing dat enige duurbeperking voor appellante geldt. Dat strookt met de jarenlang door het Uwv geaccepteerde situatie en rijmt ook met de kanttekening van arbeidsdeskundige J. van Groningen dat de functie schadecorrespondent niet in een arbeidsomvang van meer dan 20 uur per week kan worden uitgeoefend.
4.3. Tegelijk onderschrijft de Raad de kritiek van de bezwaarverzekeringsarts dat, in het licht van de klachten van appellante, de vergaande duurbeperking die Hertroijs voorstaat te ruim bemeten is.
4.4. Het hoger beroep slaagt.
4.5. Appellante heeft op grond van artikel 8:73 van de Awb verzocht het Uwv te veroordelen in de schade die appellante lijdt. De Raad is op grond van de thans beschikbare gegevens niet in staat te bepalen of, en zo ja, in welke omvang en sedert wanneer appellante renteschade heeft geleden. Het Uwv zal bij zijn nadere besluitvorming tevens aandacht dienen te besteden of en, zo ja, in hoeverre er termen zijn om renteschade te vergoeden.
4.6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 107,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2010.