ECLI:NL:CRVB:2010:BL1434

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-7299 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische geschiktheid van appellante

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die zich op 24 augustus 1992 arbeidsongeschikt meldde wegens whiplashklachten. Na een herbeoordeling door de verzekeringsarts M.P. van Ewijk, die constateerde dat appellante een chronisch pijnsyndroom had ontwikkeld, werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 21,5%. Het Uwv herzag de WAO-uitkering van appellante per 9 augustus 2007 naar een mate van 15 tot 25%. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, waarbij zij de medische en arbeidskundige grondslag van het Uwv onderschreef.

In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren, met name over de onderwaardering van haar beperkingen door het Uwv, en voegde informatie van haar fysiotherapeut en huisarts toe. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad merkte op dat er weinig medische informatie beschikbaar was die de stelling van appellante over het Carpaal Tunnel Syndroom (CTS) ondersteunde. De Raad concludeerde dat appellante geen objectieve medische gegevens had ingebracht die haar stelling onderbouwden dat zij zwaarder beperkt was dan het Uwv had aangenomen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 januari 2010.

Uitspraak

08/7299 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 12 november 2008, 08/297
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H. ten Have, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, gevestigd te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 24 november 2009 is namens appellante (medische) informatie overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2009. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.L. Gerritsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als administratief medewerkster toen zij zich op
24 augustus 1992 arbeidsongeschikt meldde wegens whiplashklachten. Aan appellante is, na het doorlopen van de wettelijke wachttijd, met ingang van 24 augustus 1993 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling heeft de verzekeringsarts M.P. van Ewijk appellante thuis bezocht. In het rapport van 25 april 2007 heeft de arts beschreven dat appellante in de loop der jaren een klachtenpatroon heeft ontwikkeld dat het beste als een chronisch pijnsyndroom kan worden beschreven. Volgens Van Ewijk komt de claimklacht niet overeen met de bevindingen bij het onderzoek en heeft appellante een restcapaciteit wanneer er rekening wordt gehouden met enige beperkingen ten aanzien van nek- en schouderbelastend werk. Tevens kon appellante geen zware dingen tillen en dragen. Deze beperkingen zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 april 2007. Arbeidsdeskundige R. van Beers heeft blijkens een rapport van 7 juni 2007 na functieduiding vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 21,5% bedroeg. Tevens heeft de arbeidsdeskundige de signaleringen in de geduide functies toegelicht. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 8 juni 2007 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 9 augustus 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.3. In de bezwaarfase heeft bezwaarverzekeringsarts A. van den Broeke-Spieker het dossier bestudeerd en appellante tijdens een spreekuurcontact onderzocht. In haar rapport van 8 november 2007 gaf de bezwaarverzekeringsarts aan dat bij het primaire onderzoek het bewegen van het hoofd niet beperkt werd geacht maar dat er wel een rotatie beperking bleek te zijn. Ten aanzien van dit aspect heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML op 8 november 2007 aangevuld. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts de beperkende toelichting bij het aspect zitten gewijzigd in licht beperkt. Voor heeft overige heeft de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd aangegeven waarom ten aanzien van verschillende onderdelen van de FML het standpunt van appellante, dat zij meer of zwaardere beperkingen heeft, niet kan worden gevolgd. Vervolgens heeft bezwaararbeidsdeskundige B.M.A. Venema in een rapport van 7 januari 2008 geconcludeerd dat de geduide functies ook op basis van de aangevulde FML voor appellante medisch geschikt waren en heeft hij de signaleringen in deze functies toegelicht. Hierna verklaarde het Uwv bij besluit van
18 januari 2008 het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 juni 2007 ongegrond.
2. In beroep heeft appellante aangegeven dat door een neuroloog aan beide handen/polsen van appellante het Carpaal Tunnel Syndroom (CTS) is vastgesteld. De huisarts van appellante heeft in een brief van 17 september 2008 aangegeven dat appellante diverse klachten heeft waaronder CTS.
3.1 De rechtbank verklaarde bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 18 januari 2008 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond.
3.2. De rechtbank onderschreef – kort gezegd – de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank gaf aan dat volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep het uitgangspunt voor het vaststellen van de belastbaarheid niet zozeer de diagnose is, maar de beperkingen die een betrokkene op medisch objectiveerbare gronden ervaart. Het enkele feit dat achteraf is komen vast te staan dat appellante, wellicht ook reeds ten tijde in geding, lijdt aan het CTS, betekent volgens de rechtbank niet dat voor appellante op het tijdstip in geding meer beperkingen moeten worden aangenomen dan thans zijn vastgesteld. Voorts oordeelde de rechtbank dat appellante met haar beperkingen in staat moet worden geacht de geduide functies te vervullen.
4. In hoger beroep heeft appellante haar in de eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte bezwaren en argumenten in essentie herhaald. Deze komen erop neer dat het Uwv haar beperkingen wat betreft het CTS heeft onderschat. Appellante heeft tevens informatie overgelegd van haar fysiotherapeut en huisarts.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit en onderschrijft de aan de aangevallen uitspraak ten grondslag liggende overwegingen. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft gesteld, brengt de Raad niet tot een ander oordeel. De Raad stelt vast dat het dossier weinig medische informatie bevat die betrekking heeft op het CTS. Noch uit de rapportage van revalidatie arts W.C.G. Blanken van 16 augustus 2004 noch uit de brief van appellantes huisarts Ch.A.E.M. Stikvoort van 17 september 2008, blijkt dat appellante reeds ten tijde in geding beperkingen ondervond ten gevolge van een CTS of zich voor deze klachten onder behandeling heeft gesteld. De in hoger beroep in geding gebrachte (para-)medische stukken maken dit niet anders. De Raad merkt in dit verband nog op dat de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 8 november 2007 heeft genoteerd dat appellante nog nooit op CTS is nagekeken maar dat ze dat volgens de huisarts niet heeft. Appellante heeft in hoger beroep geen objectieve medische gegevens ingebracht die haar stelling ondersteunen dat zij vanwege CTS zwaarder beperkt is dan is aangenomen door het Uwv.
5.2. Ook wat betreft de medische geschiktheid van appellante voor de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies, waartegen appellante overigens geen specifieke gronden heeft ingebracht, heeft de Raad, gezien de rapportage van de arbeidsdeskundige van 7 juni 2007 en de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 7 januari 2008, geen aanleiding gezien voor een ander oordeel dan de rechtbank.
5.3. De overwegingen 5.1 en 5.2 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2010.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM