ECLI:NL:CRVB:2010:BL1148

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/3928 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante met psychische klachten

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 4 januari 1999 arbeidsongeschikt is door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 21 december 2005 besloten om de uitkering per 22 februari 2006 in te trekken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft vervolgens psychiater R. Thomassen ingeschakeld om de situatie van appellante te beoordelen. Thomassen concludeerde dat appellante lijdt aan een dysthyme stoornis, terwijl haar behandelaars een paniekstoornis met agorafobie als hoofddiagnose stelden. De rechtbank volgde het oordeel van Thomassen en verklaarde het beroep van appellante ongegrond.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de deskundige niet gevolgd mag worden, onder andere vanwege de zorgvuldigheid van het onderzoek en de volledigheid van de diagnose. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de psychiater op zorgvuldige wijze onderzoek heeft verricht en dat er geen aanleiding is om van de hoofdregel af te wijken dat het oordeel van een onafhankelijke deskundige gevolgd dient te worden. De Raad heeft ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit beoordeeld en vastgesteld dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellante voldoet aan de eisen voor de functie van productiemedewerker industrie. Voor de andere functies die zijn aangeduid, heeft de Raad geen redenen gevonden om de passendheid in medisch opzicht te betwijfelen.

De Raad heeft uiteindelijk de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is vastgesteld dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht is gebeurd en dat de geselecteerde functies voor appellante passend zijn, ondanks haar beperkingen. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

08/3928 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 mei 2008, 06/7616
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.G.M. van Gorkum, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2009. Voor appellante is haar voornoemde gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op 4 januari 1999 uitgevallen met psychische klachten voor haar werk van inpakster. Het Uwv heeft aan haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 21 december 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering met ingang van 22 februari 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
1.3. Bij besluit van 10 augustus 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 21 december 2005 ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft naar aanleiding van het namens appellante ingestelde beroep psychiater R. Thomassen als deskundige benoemd. Gezien het door deze psychiater uitgebrachte rapport van 10 juli 2007 heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden de conclusie van deze psychiater niet te volgen en (mede) op basis daarvan het beroep ongegrond verklaarde.
3. In hoger beroep is namens appellante naar voren gebracht dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige niet mag worden gevolgd. Allereerst zijn namens appellante vraagtekens gezet bij de zorgvuldigheid en volledigheid van het onderzoek nu de deskundige zijn onderzoek heeft verricht door het stellen van “open” vragen. Ten tweede is aangegeven dat appellante door haar behandelaars, zijnde haar huisarts en PsyQ, beter gekend wordt zodat meer waarde aan hun diagnose dient te worden gehecht. Zij hebben als hoofddiagnose gesteld dat appellante lijdt aan een paniek-(angst)stoornis met agorafobie, terwijl de deskundige “slechts” komt tot een dysthyme stoornis. Ten derde is naar voren gebracht dat de deskundige niet zonder meer de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 oktober 2005 heeft geaccordeerd. Volgens appellante heeft de deskundige bedoeld te zeggen dat appellante ook beperkingen heeft op het gebied van concentreren, het verdelen van aandacht, op handelingstempo en op productienormen. Zij meent dat de FML op de bij deze beperkingen horende items moet worden aangescherpt. Tot slot kunnen op grond van haar beperkingen de geselecteerde functies niet passend worden geacht.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. In vaste jurisprudentie van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige volgt, tenzij bijzondere omstandigheden nopen tot het aanvaarden van een uitzondering op deze hoofdregel. In het geval van appellante is er geen aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken. De Raad overweegt allereerst dat de wijze van vraagstelling via open vragen door psychiater Thomassen zorgvuldig en afgewogen is geweest mede gelet ook op de expliciete vermelding en motivering daarvan in zijn rapportage. De Raad merkt voorts op dat Thomassen niet uitsluitend op basis van open vragen het onderzoek heeft verricht. Uit de rapportage blijkt dat hij allereerst, en derhalve niet uitsluitend, de klachten heeft geïnventariseerd waarna tezamen met de bevindingen van het psychiatrische onderzoek en de ter beschikking staande gegevens een diagnose heeft gesteld. De Raad is alles afwegende van oordeel dat de door de rechtbank ingeschakelde psychiater Thomassen, die bij zijn onderzoek op de hoogte was van de bevindingen van PsyQ en de huisarts, op zorgvuldige wijze onderzoek heeft verricht en daarvan op voldoende inzichtelijke wijze verslag heeft gedaan. De Raad volgt appellante niet in de door haar naar voren gebrachte punten waarop de FML gelet op het deskundigenrapport had dienen te worden aangescherpt. De Raad overweegt hiertoe dat Thomassen gelet op de deskundigenopdracht de belastbaarheid in de FML is nagegaan en dat hij op de items, waarop appellante bijstelling geboden meent, geen aanleiding heeft gezien deze aan te scherpen. In de rapportage van 8 oktober 2007 heeft bezwaarverzekeringsarts S.R. Hofman gemotiveerd toegelicht dat met de FML van 28 oktober 2005 in voldoende mate rekening is gehouden met de klachten van appellante.
4.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft appellante terecht opgemerkt dat twee functies niet passend zijn omdat in deze functies structureel ’s nachts moet worden gewerkt. Ten aanzien van de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) merkt de Raad op dat blijkens de arbeidsmogelijkhedenlijst van 15 december 2005 voor die functie enkele maanden ervaring met montagewerk mechanisch of elektronisch is vereist. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv niet aannemelijk gemaakt dat appellante aan die eis voldoet. Ten aanzien van de overige geduide functies, namelijk machinebediende voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 271091), inpakker (SBC-code 111190) en wasserijmedewerker (SBC-code 272020) heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden de motivering van de passendheid in medisch opzicht van genoemde functies onvoldoende te achten. Met hetgeen appellante in die functies kan verdienen resteert een verlies aan verdiencapaciteit dat minder is dan 15%.
5. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en M. Greebe en C.G.M. van Rijnberk als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) T.J. van der Torn.
KR