ECLI:NL:CRVB:2010:BL0854

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/1995 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die haar beroep tegen de intrekking van haar WAO-uitkering ongegrond verklaarde. Appellante, die sinds 31 mei 2001 uitgevallen was door spanningsklachten en andere gezondheidsproblemen, had een WAO-uitkering ontvangen die in 2002 was toegekend. De verzekeringsarts M.C. Wijnen beoordeelde haar in 2006 en concludeerde dat zij beperkt was, maar in staat om fysiek lichte werkzaamheden te verrichten. Op basis van deze beoordeling werd haar uitkering in 2007 ingetrokken, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.

Tijdens de bezwaarfase werd de medische situatie van appellante opnieuw beoordeeld door bezwaarverzekeringsarts T. Miedema, die ook beperkingen vaststelde. De bezwaararbeidsdeskundige M.E. van der Molen selecteerde nieuwe functies voor appellante, die volgens hem meer dan 85% van haar eerdere inkomen konden opleveren. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was en dat appellante in staat was de voorgestelde functies te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medische onderzoek en de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad vond dat de medische gegevens geen steun boden voor de stelling van appellante dat haar beperkingen onvoldoende waren erkend. Ook de rapportage van dr. Rohof, die door appellante was ingediend, leidde niet tot een andere conclusie. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de eerdere uitspraak.

Uitspraak

08/1995 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 21 maart 2008, 07/2739 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2009. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Gloudi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.T. Vallinga.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam geweest als assistent bedrijfsleidster bij de supermarktketen [naam supermarktketen], is op 31 mei 2001 uitgevallen vanwege spanningsklachten bij een arbeidsconflict. Daarnaast klaagde zij over een toename van hoofdpijnklachten en pijn in de nek en rechterarm. Met ingang van 30 mei 2002 is appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van het aangepaste Schattingsbesluit is appellante op 21 juni 2006 door de verzekeringsarts, M.C. Wijnen, beoordeeld. Uit zijn rapportage van gelijke datum en aangevuld met de rapportage van 15 september 2006 komt naar voren dat deze arts appellante beperkt acht op psychisch, energetisch en locomotoor gebied in die zin dat appellante drukte in de ruimste zin van het woord moet vermijden, alsmede het werken op grote hoogte en op ladders. Appellante komt volgens de verzekeringsarts uitsluitend in aanmerking voor fysiek lichte werkzaamheden waarbij vooral de nek dynamisch en statisch dient te worden ontzien. Tot slot is appellante enigszins in uren beperkt en acht de arts dat met 8 uur per dag de grens wel is bereikt. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft vervolgens enkele functies geselecteerd die appellante met inachtneming van haar beperkingen kan uitoefenen en heeft vastgesteld dat zij daarmee meer dan 85% kan verdienen van hetgeen zij voorheen verdiende. Bij besluit van 30 januari 2007 is appellantes WAO-uitkering met ingang van 31 maart 2007 ingetrokken, omdat zij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3. In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts, T. Miedema, de medische gegevens omtrent appellantes gezondheidstoestand andermaal beoordeeld. Daarbij heeft deze arts naast zijn eigen bevindingen de beschikking gehad over inlichtingen van de behandelende sector. Op grond van het gegeven dat de behandelende psychiater appellante anti-depressiva voorschreef, heeft de bezwaarverzekeringsarts appellante ook beperkt geacht voor de onderdelen conflicthantering en het dragen van grote verantwoordelijkheid. De FML is vervolgens conform dit oordeel aangepast. De bezwaararbeidsdeskundige, M.E. van der Molen, heeft op grond daarvan een viertal nieuwe functies voor appellante geselecteerd en geconcludeerd dat het loonverlies van appellante op grond van die functies minder dan 15% bedraagt. Appellante is van deze conclusie bij brief van 5 juli 2007 op de hoogte gesteld. Bij besluit van 4 oktober 2007 is het bezwaar van appellante gegrond verklaard en is haar WAO-uitkering ingetrokken met ingang van 6 september 2007 (hierna: bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat niet was gebleken dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig was uitgevoerd of was gebaseerd op onjuiste medische gegevens. Ook was de rechtbank van oordeel dat appellante met haar krachten en bekwaamheden in staat moet worden geacht om de haar door de bezwaararbeids-deskundige voorgehouden functies te verrichten.
3. Appellante heeft zich met dat oordeel niet kunnen verenigen. Daartoe heeft zij in hoger beroep haar standpunt herhaald dat de voorbeeldfuncties niet passend geacht kunnen worden aangezien haar medische beperkingen zijn onderschat nu geen rekening is gehouden met haar chronische pijnklachten. Bovendien zijn de voorbeeldfuncties niet passend gelet op het onderdeel conflicthantering en is het opleidingsniveau van de functies hoger dan dat van appellante. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapportage ingebracht van de anesthesioloog, dr. O.J.J.M. Rohof, van
23 september 2008.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de Raad, evenals de rechtbank, geen redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medische onderzoek en de juistheid van de conclusies daarvan. De Raad is van oordeel dat niet is gebleken van genoegzame aanknopingspunten in medisch objectieve zin om appellante te kunnen volgen in de opvatting dat haar beperkingen in onvoldoende mate door de verzekeringsartsen zijn erkend. De beschikbare medische gegevens, afkomstig van de behandelde sector en in het bijzonder van dr. A.C.M. Vervest over de pijnklachten van appellante, bieden voor die opvatting geen steun aangezien de vereiste objectiveerbaarheid van de door appellante ondervonden (pijn)klachten daarin ontbreekt. Overigens zijn die medische gegevens bij de beoordeling van de verzekeringsartsen betrokken.
4.2. Ook met betrekking tot de door appellante in hoger beroep ingebrachte rapportage van dr. Rohof van 23 september 2008 is de Raad van oordeel dat daarmee geen twijfel wordt opgeworpen ten aanzien van de voor appellante vastgestelde beperkingen, zoals verwoord in de FML van 6 juni 2007. De Raad deelt de opvatting van het Uwv dat er geen aanleiding is om appellante op grond van het door dr. Rohof bij haar vastgestelde late whiplash syndroom meer beperkingen toe te kennen dan haar reeds zijn toegekend. Immers het auto-ongeval van appellante waarbij zij het whiplashtrauma heeft opgelopen, vond plaats in 1995, zijnde een onverzekerde periode. In 2001 is appellante bij [naam supermarktketen] gaan werken kennelijk zonder dat de whiplashklachten daaraan in de weg stonden. Bovendien is appellante op 31 mei 2001 niet op grond van de whiplashklachten uitgevallen, maar ten gevolge van spanningsklachten. Niet is aannemelijk gemaakt dat appellante in 2001 wel met haar whiplashklachten heeft kunnen werken en op 6 september 2007 niet meer. Op grond van het voorgaande ziet de Raad dan ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige in te schakelen zoals door appellante is verzocht.
4.3. Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde medische beperkingen ziet de Raad in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen reden om haar geschiktheid voor de werkzaamheden die zijn verbonden aan de haar voorgehouden functies in twijfel te trekken. Inzake appellantes grieven met betrekking tot het onderdeel conflicthantering en het opleidingsniveau van de voorbeeldfuncties onderschrijft de Raad de door de rechtbank ter zake gegeven motivering en maakt die tot de zijne.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet kan slagen. Mitsdien moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, als voorzitter, en A.A.H. Schifferstein en M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2010.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) J.M. Tason Avila.
TM