ECLI:NL:CRVB:2010:BL0804

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2339 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een gedeeltelijke WAO-uitkering en de beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 10 april 2009 het beroep ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 31 juli 2001 niet meer als heftruckchauffeur kan werken vanwege spanningsklachten en een hyperventilatiesyndroom, had een WAO-uitkering ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verlaagde zijn uitkering per 24 maart 2008, omdat hij volgens hen met gangbare arbeid ongeveer 79% van zijn loon kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde hoger beroep in, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. A.L. Kuit.

Tijdens de zitting op 15 december 2009 werd het verweer van het Uwv gevoerd door mr. S.N. Westmaas. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische onderbouwing van het besluit van het Uwv beoordeeld. De Raad concludeerde dat de medische component voldoende was onderbouwd door het rapport van de bezwaarverzekeringsarts en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant had geen medische gegevens overgelegd die zijn stelling dat zijn arbeidsbeperkingen waren onderschat, konden onderbouwen.

De Raad oordeelde dat de bezwaararbeidsdeskundige de geschiktheid van de aan appellant voorgehouden functies voldoende had onderbouwd. De Raad zag geen belemmeringen voor het woon-werkverkeer die niet met een werkvoorziening konden worden opgelost. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant afgewezen en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De uitspraak werd gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van griffier T.J. van der Torn op 26 januari 2010.

Uitspraak

09/2339 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 april 2009, 08/3446 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant stelde mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep in.
Het Uwv voerde verweer en bracht een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 7 september 2009 in de procedure.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 15 december 2009, waar het Uwv zich liet vertegenwoordigen door mr. S.N. Westmaas en namens appellant verscheen mr. Kuit.
II. OVERWEGINGEN
1. Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 13 augustus 2008 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij beslist het Uwv op het bezwaar van appellant tegen zijn besluit van 28 januari 2008 en verlaagt de WAO-uitkering van appellant per 24 maart 2008. Met gangbare arbeid kan hij volgens het Uwv ongeveer 79% verdienen van zijn loon als vorkheftruckchauffeur.
2. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
3.1. De Raad gaat uit van de volgende, tussen partijen niet bestreden, feiten.
3.2. Door spanningsklachten en een hyperventilatiesyndroom staakte appellant zijn werk als heftruckchauffeur met ingang van 31 juli 2001. In verband hiermee kende het Uwv hem een WAO-uitkering toe. Appellant was laatstelijk ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25-35%.
3.3. De verzekeringsarts onderzocht appellant op 15 november 2007. Vanwege een chronisch hyperventilatiesyndroom ondervindt appellant volgens deze arts onveranderd arbeidsbeperkingen. Hij legde deze vast in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts scherpte de FML aan vanwege inmiddels ontstane been/rugklachten. In de FML staat als toelichting bij het aspect vervoer “niet steeds over grote afstanden of in grote drukte”. Die toelichting nam de (bezwaar-)verzekeringsarts over uit de in 2002 opgestelde FML. In het verzekeringsgeneeskundig rapport van 11 juni 2002 valt hierover te lezen “Hij (appellant) kan doordat het geen epilepsie is (..) wel autorijden, maar wordt vaak langzaam wat onwel waardoor hij de auto aan de kant van de weg moet zetten. Hij heeft hierdoor al wel een aanrijding gehad”.
3.4. De bezwaararbeidsdeskundige liet enkele door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vallen vanwege de aanscherping van de FML. In zijn rapport van 7 september 2009 becijfert de bezwaararbeidsdeskundige de mate van loonverlies op 21%. Voor die berekening maakt hij gebruik van drie van de oorspronkelijke selectie resterende functiebestandcodes.
4. In hoger beroep herhaalt appellant eerder door hem opgeworpen beroepsgronden.
5.1. De Raad overweegt het volgende.
5.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische component van het bestreden besluit voldoende is onderbouwd met het rapport van de bezwaarverzekeringsarts en de door hem aangescherpte FML.
5.3. Appellant was op 24 maart 2008 enkel onder behandeling van zijn huisarts en de Raad ziet geen reden om hem te volgen in zijn betoog dat de bezwaarverzekeringsarts een psychologische of psychiatrische expertise had moeten laten verrichten.
5.4. Zijn stelling dat de voor hem op medisch objectiveerbare gronden arbeidsbeperkingen in de FML zijn onderschat, onderbouwt appellant niet met medische gegevens. De Raad ziet daarom geen reden om appellant, in afwijking van de FML, uitsluitend geschikt te achten voor buitenwerk of part-time werkzaamheden.
6.1. De bezwaararbeidsdeskundige onderbouwde afdoende de geschiktheid van de (uiteindelijk) aan appellant voorgehouden functies.
6.2. Uit het resultaat functiebeoordeling en de arbeidskundige toelichting blijkt, anders dan appellant meent, voldoende dat de betreffende werkzaamheden niet in gevaar opleverende omstandigheden of in kleine ruimtes worden uitgevoerd.
6.3. Mede gelet op de geciteerde passage in het rapport van 11 juni 2002, ziet de Raad, in tegenstelling tot appellant, geen belemmeringen voor het woon/werkverkeer, die niet met een werkvoorziening zijn te overkomen.
7. Het hoger beroep slaagt niet. De Raad ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) T.J. van der Torn.
IvR