[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2009, 08/5235 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 januari 2010
Namens appellante stelde mr. A. den Arend-de Winter, advocaat te Rotterdam, hoger beroep in.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 15 december 2009, waar het Uwv zich liet vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker en appellante zich liet bijstaan door mr. Den Arend-de Winter.
1. Appellante vroeg op 22 april 2008 aan het Uwv haar met ingang van 24 juli 1992 een WAO-uitkering toe te kennen. Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 2 december 2008 ter uitvoering van Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij verklaart het Uwv het bezwaar van appellante tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag gegrond en wijst hij de aanvraag af. De reden voor die afwijzing is dat de rechtsvoorganger van het Uwv met een ongedateerd schrijven in 1992 haar per 24 juli 1992 een WAO-uitkering weigerde en dat appellante hiertegen niet is opgekomen.
2. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
3.1. De Raad gaat uit van de volgende, tussen partijen niet bestreden, feiten.
3.2. Appellante was werkzaam bij verschillende werkgevers werkzaam als nachtbegeleidster voor 6 uur per week en als assistent-coördinator voor 27,7 uur per week, toen zij op 26 juli 1991 uitviel wegens psychische klachten. In januari 1992 hervatte zij haar werkzaamheden als nachtbegeleidster. Per 1 juli 1992 meldde zij zich hersteld voor haar werk als assistent-coördinator, nam uit die functie ontslag vroeg een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aan.
3.3. Bij ongedateerde brief heeft de Bedrijfsvereniging voor Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen (BVG) appellante gemeld dat aan haar eerder is bericht dat zij bij voortdurende arbeidsongeschiktheid vanaf 24 juli 1992 mogelijk in aanmerking zou kunnen komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, maar dat zij gelet op het feit dat zij per 1 juli 1992 een WW-uitkering heeft aangevraagd daarvoor niet in aanmerking komt.
3.4. Daarna werkte appellante van 1 december 1992 tot 1 december 1993 als begeleidster bij een opvolgende werkgever. Op 4 maart 1996 trad appellante in dienst bij een drukkerij, waar zij op 22 april 1996 uitviel wegens psychische klachten. Na de wachttijd van 52 weken kende het Uwv appellante een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
3.5. Tijdens een heronderzoek en na bestudering van enkele stukken afkomstig van de BVG nam het Uwv het standpunt in dat achteraf appellante kan worden gezien als een “medische afzakker”, dat zij vanaf 24 juli 1992 doorlopend 80 tot 100% arbeidsongeschikt was, dat van een andere maatman moet worden uitgegaan en droeg de gevalsbehandeling over aan Cadans Uitvoeringsinstelling B.V. (Cadans). Bij brief van 4 mei 2000 deelde Cadans het Uwv mee dat haar verzekeringsarts tot de conclusie kwam dat er vanaf 26 juli 1991 geen periode valt aan te wijzen waarin appellante onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt was en droeg de gevalsbehandeling over aan het Uwv. Het Uwv weigerde met zijn besluit van 11 juli 2002 terug te komen op de hersteldmelding per 1 juli 1992. Over die kwestie deed de Raad op 21 december 2005 uitspraak (04/278) en hij stelde het Uwv daarbij in het gelijk.
3.6. Vervolgens vroeg appellante op 22 april 2008 aan het Uwv om haar een WAO-uitkering toe te kennen met ingang van 25 december 1993. Met haar brief van 26 juni 2008 gaf appellante aan dat zij toekenning van een WAO-uitkering per
24 juli 1992 nastreeft.
4. In hoger beroep herhaalt appellante haar betoog dat niet eerder over haar WAO-rechten per 24 juli 1992 is beslist. Haar aanvraag is uitdrukkelijk niet bedoeld als een verzoek om terug te komen van eerdere, rechtens onherroepelijk besluitvorming.
5. Met de rechtbank en anders dan appellante is de Raad van oordeel is dat de ongedateerde brief van de BVG haar aanspraak op WAO-uitkering per 24 juli 1992 ontzegt. Dat die beslissing ambtshalve is afgegeven doet hieraan niet af. Dat geldt ook voor de reden van de weigering. Tegen die weigering is appellante niet opgekomen en daarmee staat die beslissing rechtens onherroepelijk vast.
6. Het hoger beroep slaagt niet. De Raad ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2010.
(get.) T.J. van der Torn.