ECLI:NL:CRVB:2010:BL0784

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3544 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid na wachttijd

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die na afloop van de wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante, die als caissière werkte, had psychische en lichamelijke klachten en had een uitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde de uitkering op basis van een besluit van 20 december 2007, waarin werd vastgesteld dat appellante na de wachttijd niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid. Dit besluit was gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die verschillende functies hadden beoordeeld om de arbeidsongeschiktheid te bepalen.

Appellante ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 15 december 2009 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een andere jurist. Appellante voerde aan dat de (bezwaar)verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met haar klachten en dat de functie van portier/toezichthouder niet passend was. Ook stelde zij dat de wijziging van de functies in de bezwaarfase in strijd was met het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit standhield. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde daaraan toe dat de informatie van de behandelende GZ-psycholoog en longarts niet leidde tot een ander oordeel. De Raad oordeelde verder dat de functie van portier/toezichthouder geen deel uitmaakte van de functies waarop de schatting was gebaseerd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep van appellante werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 26 januari 2010.

Uitspraak

09/3544 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 mei 2009, 08/4141 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.R. van der Veen, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Veen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante was werkzaam als caissière toen zij is uitgevallen met psychische en lichamelijke klachten. In verband hiermee heeft zij een uitkering aangevraagd ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.1. Bij besluit van 20 december 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante geen WIA-uitkering toekomt, omdat zij na afloop van de in dit geval geldende wachttijd (27 september 2007) minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Voornoemd besluit is zowel gebaseerd op de rapportage van verzekeringsarts R.W. Reddingius van 7 november 2007 – die een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld – als die van arbeidsdeskundige Y. Zwartendijk - van Hooff van 3 december 2007. Laatstgenoemde heeft voor de arbeidsongeschiktheidsschatting de functies van receptionist/baliemedewerker (Sbc-code 315150), archiefmedewerker/ medewerker bibliotheek (Sbc-code 315130) en assistent consultatiebureau (Sbc-code 372091) gebruikt.
2.2. Heroverwegende heeft bezwaarverzekeringsarts J.A.M.M. Sijben geen aanleiding gezien de reeds vastgestelde beperkingen aan te scherpen en heeft zich derhalve verenigd met de FML. Het arbeidskundige oordeel heeft in de bezwaarfase evenwel geen stand gehouden. Volgens bezwaararbeidsdeskundige P.G. Reijnen is de functie van receptionist/baliemedewerker (Sbc-code 315150) onterecht aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag gelegd, zodat hij het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem opnieuw heeft geraadpleegd. De functie van schoonmaker hotel (Sbc-code 111332) is aan de schatting toegevoegd. Op basis van deze wijziging heeft Reijnen het loonverlies vastgesteld op 31,5%, zodat het besluit van 20 december 2007 is gehandhaafd met het besluit van 31 juli 2008 (hierna: het bestreden besluit).
3. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, overwegende dat zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit stand houdt.
4. Appellante heeft zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat de (bezwaar)verzekeringsarts in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met haar klachten en beperkingen. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellante informatie overgelegd van de haar behandelende GZ-psycholoog en de longarts. Voort stelt appellante dat de functie van portier/toezichthouder (Sbc-code 342021) niet passend is, gelet op de aangenomen medische urenbeperking van 4 uur per dag. Tot slot is aangevoerd dat de handelwijze van de bezwaararbeidsdeskundige – door in de bezwaarfase een aan de schatting ten grondslag gelegde functie te vervangen – in strijd is met het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en een schending van het vertrouwensbeginsel oplevert.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit onderschrijft de Raad de overwegingen in de aangevallen uitspraak en maakt deze tot de zijne. De Raad voegt daar aan toe dat ook de informatie van de GZ-psycholoog en de longarts hem niet tot een ander oordeel heeft kunnen brengen. Hiervoor wijst de Raad op het commentaar van Sijben van 28 november 2009.
6.2. De Raad oordeelt dat de tegen de functie van portier/toezichthouder gerichte grond geen bespreking behoeft, nu deze geen deel uitmaakt van de functies waarop de schatting steunt.
6.3 Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen moet appellante in staat worden geacht de haar voorgehouden in functies, gelet op de daaraan verbonden aspecten, te vervullen.
7. Ten slotte kan de Raad appellante niet volgen in haar stelling dat er in de bezwaarfase geen functies mochten worden bijgeduid. Het betreft hier immers een beoordeling per einde wachttijd en niet de intrekking of verlaging van een lopende uitkering. Het vertrouwensbeginsel, noch het Schattingsbesluit staan dan aan het bijduiden van functies in de weg.
8. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) T.J. van der Torn.
CVG