[Appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2009, 08/3194 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 14 januari 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2009. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
1.1. Appellant heeft op 25 september 2007 een aanvraag ingediend voor een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij besluit van 28 mei 2008 heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat hij - omdat het onderzoek naar het aantal verzekerde jaren nog niet is afgerond - met ingang van juli 2008 een voorschot op zijn AOW-pensioen ontvangt van € 363,87 plus vakantiegeld van € 20,71 bruto per maand, alsmede een voorschot op de toeslag van € 336,92 plus vakantiegeld € 19,18 bruto per maand. Appellant heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend omdat hij vindt dat hem een te laag AOW-pensioen is toegekend.
1.2. Bij het bestreden besluit van 14 juli 2008 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 mei 2008 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de Svb overwogen dat het onderzoek naar de verzekerde tijdvakken van appellant ten tijde van het primaire besluit nog niet was afgerond, maar dat appellant wel recht heeft op een AOW-pensioen en toeslag en dat bij wijze van voorschot een AOW-pensioen met toeslag is toegekend. Appellant krijgt geen hoger voorschot op zijn AOW-pensioen met toeslag.
1.3. Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft de Svb bij besluit van 16 december 2008 definitief beslist op appellants recht op AOW-pensioen en toeslag. Aan appellant is een AOW-pensioen toegekend gebaseerd op 56% van het volledige AOW-pensioen, zijnde € 382,21 plus € 21,41 vakantiegeld bruto per maand. De toeslag is vastgesteld op € 341,26 plus € 19,12 vakantiegeld bruto per maand. Voorts is medegedeeld dat de nabetaling over juli 2008 tot en met december 2008 van netto € 81,83 zal worden overgemaakt.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het voorschotbesluit van 14 juli 2008 inmiddels is achterhaald door het toekenningsbesluit van 16 december 2008. Appellant heeft volgens de rechtbank geen rechtens te honoreren belang meer bij de behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit. Hierbij is van belang geacht dat appellant geen verzoek om schadevergoeding ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft ingediend noch anderszins heeft gesteld belang te hebben bij de vernietiging van het bestreden besluit.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat te weinig AOW-pensioen aan hem is toegekend.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat aan appellant enig belang bij het in rechte bestrijden van de rechtmatigheid van het voorschotbesluit niet kan worden ontzegd, nu niet op voorhand onaannemelijk is dat appellant schade heeft geleden als gevolg van bestuurlijke besluitvorming en appellant niet uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij geen belang meer heeft. Weliswaar heeft appellant niet expliciet om schadevergoeding ex artikel 8:73 van de Awb verzocht, maar vergoeding van schade kan ook worden gevraagd met een verzoek om een zelfstandig schadebesluit of in een civiele procedure. In die gevallen heeft appellant procesbelang bij de beoordeling van de (on)rechtmatigheid van het schadeveroorzakende besluit, ook al is het materiële rechtsgevolg inmiddels uitgewerkt. Dit betekent dat appellant in zijn beroep bij de rechtbank ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, hetgeen dient te leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4.2. De Raad ziet aanleiding de zaak zonder terugwijzing af te doen, nu deze naar zijn oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft.
4.3. Ten aanzien van het bestreden besluit overweegt de Raad het volgende. Ingevolge artikel 21 van de AOW is de Svb bevoegd een voorschot te betalen op een nog niet toegekende ouderdomspensioen. Dienaangaande voert de Svb een beleid dat - kort weergegeven - inhoudt dat een voorschot op het ouderdomspensioen kan worden verleend indien het onderzoek naar de voor het recht op uitkering relevante gegevens nog niet is afgerond en de Svb binnen de wettelijke termijn niet definitief kan beslissen op de aanvraag, of van betrokkene gezien zijn financiële situatie niet kan worden gevergd dat hij een definitieve beslissing afwacht. Tot verlening van een voorschot kan in deze situaties worden overgegaan voor zover redelijkerwijs geen twijfel hoeft te bestaan aan het recht op uitkering. Daarbij placht de Svb veelal een gedeeltelijk ouderdomspensioen bij wijze van voorschot te verlenen dat was gebaseerd op de reeds geverifieerde tijdvakken van verzekering.
4.4. Nu het hier een discretionaire bevoegdheid van de Svb betreft, komt de Raad ten aanzien van de gebruikmaking van die bevoegdheid slechts een beperkte toetsing toe.
4.5. Oordelend binnen de grenzen van die toetsing, acht de Raad zowel het door de Svb gekozen beleidsuitgangspunt als de daaraan in dit geval gegeven toepassing aanvaardbaar. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog onduidelijkheid bestond of appellant in de jaren 1970 tot 1982 op grond van woontijdvakken ingevolge de AOW verzekerd was en dat ter zake nog onderzoek lopende was. De verlening van het voorschot is blijkens de stukken met name gebaseerd op een aangenomen verzekerde periode op grond van de sedert 1982 aan appellant toegekende WAO-uitkering.
4.6. De Raad stelt vast dat de grieven van appellant geen grond kunnen vormen tot aantasting van het thans bestreden besluit tot verlening van een voorschot.
4.7. Bedoelde grieven hebben met name betrekking op de hoogte van het AOW-pensioen en de door de Svb in aanmerking genomen verzekerde tijdvakken voor de AOW. Deze grieven dienen aan de orde te komen in een procedure tegen het besluit van 16 december 2008, dat het recht op pensioen krachtens de AOW tot onderwerp heeft.
4.8. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant, omdat van voor vergoeding in aanmerking te nemen kosten, welke appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, niet is gebleken.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht ad € 110,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2010.