als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[Verzoekster], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoekster), vertegenwoordigd door haar wettelijk vertegenwoordiger [naam vertegenwoordiger], wonende te [woonplaats],
in verband met het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 18 juni 2009, 09/1164 en 09/1159 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, gevestigd te Driebergen (hierna: CIZ).
Datum uitspraak: 25 januari 2010
Namens verzoekster heeft mr. M.H. de Bruin, werkzaam bij CNV Rechtshulp te Utrecht, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van verzoekster heeft de voorzieningenrechter van de Raad bij zijn uitspraak van 28 oktober 2009, 09/4232 AWBZ-VV, een voorlopige voorziening getroffen.
Bij brief van 7 januari 2010 heeft verzoekster verzocht een voorlopige voorziening te treffen in verband met de weigering van CIZ om uitvoering te geven aan de uitspraak van 28 oktober 2009, 09/4232 AWBZ-VV.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is behandeling van dit verzoek op een zitting achterwege gebleven.
1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter naar zijn tussen partijen gewezen uitspraak van 28 oktober 2009, 09/4232 AWBZ-VV.
2. Bij voornoemde uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de Raad een voorlopige voorziening getroffen inhoudend dat verzoekster met ingang van 11 augustus 2008 dient te worden behandeld als ware zij geïndiceerd overeenkomstig de in ZZP VG05 geïmpliceerde zorgvormen (functies) en tevens dat CIZ verzoekster binnen zes weken na dagtekening van die uitspraak dient te indiceren per zorgvorm (functie) in plaats van per ZZP met ingang van 11 augustus 2008.
3.1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:87 van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening wijzigen.
3.2. In het verzoek om voorlopige voorziening van 7 januari 2010 heeft verzoekster aangevoerd dat CIZ tot op die dag geen uitvoering heeft gegeven aan de voorlopige voorziening dat CIZ verzoekster binnen zes weken na dagtekening van die uitspraak dient te indiceren per zorgvorm (functie) in plaats van per ZZP en dat mr. De Bruin zonder resultaat heeft getracht hierover telefonisch informatie in te winnen.
3.3. Desgevraagd is van de zijde van CIZ op 21 januari 2010 telefonisch meegedeeld dat CIZ de uitspraak van de Raad van 28 oktober 2009, 09/4232 AWBZ-VV, op andere wijze had geïnterpreteerd dan dat een nieuw besluit moest worden genomen waarin voor verzoekster per zorgvorm de objectieve zorgbehoefte in kaart zou worden gebracht en overeenkomstig zou worden geïndiceerd. Voorts is namens CIZ meegedeeld dat direct actie zou worden ondernomen om bedoeld besluit zo spoedig mogelijk tot stand te brengen en dat verwacht werd dat dit binnen afzienbare tijd zou lukken, maar dat wel gedegen onderzoek zou moeten worden gedaan hetgeen enkele weken in beslag zou kunnen nemen.
3.4. De voorzieningenrechter acht een termijn van één week na dagtekening van deze uitspraak voldoende voor CIZ om gedegen onderzoek te doen naar de objectieve zorgbehoefte van verzoekster en conform de bevindingen een indicatiebesluit te nemen.
3.5.1. Op grond van het voorgaande en gezien het belang dat verzoekster heeft bij een indicatiebesluit per zorgvorm (functie), acht de voorzieningenrechter het aangewezen over te gaan tot wijziging van de bij zijn uitspraak van 28 oktober 2009 getroffen voorlopige voorziening, in die zin dat CIZ opgedragen wordt om verzoekster uiterlijk op 1 februari 2010 te indiceren per zorgvorm (functie) in plaats van per ZZP met inachtneming van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 oktober 2009, 09/4232 AWBZ-VV.
3.5.2. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de tevens bij de uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 oktober 2009, 09/4232 AWBZ-VV getroffen voorlopige voorziening dat verzoekster met ingang van 11 augustus 2008 dient te worden behandeld als ware zij geïndiceerd overeenkomstig de in ZZP VG05 geïmpliceerde zorgvormen (functies) niet wordt gewijzigd.
3.6. Aangezien op grond van op 21 januari 2010 telefonisch verkregen informatie een reële mogelijkheid bestaat dat niet aan de onder 3.5.1 gegeven opdracht zal worden voldaan, acht de voorzieningenrechter het geraden om eveneens gebruik te maken van de in artikel 8:84, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:72, zevende lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid en stelt hij een dwangsom vast voor het geval CIZ in gebreke blijft om verzoekster binnen de bij deze uitspraak vastgestelde termijn te indiceren per zorgvorm (functie).
4. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om CIZ te veroordelen in de proceskosten van verzoekster. Deze kosten worden begroot op € 437,-- voor verleende rechtsbijstand.
5. Ten slotte dient ook het griffierecht ten aanzien van dit verzoek om voorlopige voorziening te worden vergoed.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:87 van de Awb toe, in die zin dat CIZ wordt opgedragen om verzoekster uiterlijk op 1 februari 2010 te indiceren per zorgvorm (functie) in plaats van per ZZP met inachtneming van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 oktober 2009, op verbeurte van een dwangsom van € 250,-- voor elke dag dat CIZ hiermee in gebreke blijft;
Veroordeelt CIZ in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 437,--;
Bepaalt dat CIZ aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 110,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van M. Eikelenboom-Renden als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2010.
(get.) M. Eikelenboom-Renden.