[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 juli 2008, 07/4811 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 januari 2010
Namens appellante heeft mr. A.R. Kellermann, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 14 december 2009, waar partijen - zoals vooraf bericht - niet zijn verschenen.
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellante ontvangt bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 22 februari 2007 heeft het College appellante meegedeeld dat de op haar van toepassing zijnde - volledige - ontheffing van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB genoemde verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden met ingang van 3 oktober 2006 is opgeheven. Het College heeft zich hierbij gebaseerd op de bevindingen van een medisch onderzoek.
1.3. Bij besluit van 25 mei 2007 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 februari 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 25 mei 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a (tekst tot 1 januari 2009), van de WWB, voor zover van belang, is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de WWB, voor zover van belang, kan het College, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid.
4.2. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het besluit van 25 mei 2007 en verwijst daarnaar. Ook de Raad is van oordeel dat het College zich bij zijn besluitvorming heeft mogen baseren op het medisch onderzoek waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 3 oktober 2006. Daarin is na een - uitgebreid - spreekuur en met inachtneming van de beschikbare medische gegevens van appellante geconcludeerd dat appellante niet - meer - volledig arbeidsongeschikt is, dat zij - in verband met rugklachten - lichamelijke beperkingen voor arbeid heeft en dat zij in verband met “anamnetisch een matige draagkracht” voor 20 uur per week werkzaam kan zijn. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet kan worden gezegd dat dit rapport onzorgvuldig tot stand is gekomen of inhoudelijk onjuist is. Ook de Raad acht van belang dat appellante niet met objectieve medische gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer of ernstiger (rug)klachten dan in het rapport van
3 oktober 2006 is aangenomen. De Raad is derhalve met de rechtbank van oordeel dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen dringende redenen aanwezig zijn om appellante tijdelijk volledig te ontheffen van de onder 4.1 vermelde verplichting.
4.3. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2010.