[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2008, 07/2205 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 januari 2010
Namens appellant heeft N. van der Laan, wonende te Gorinchem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door Van der Laan. Het College is, zoals vooraf bericht, niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 25 januari 2007 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand ingediend, waarbij hij onder meer kopieën van vier bankafschriften en computeruitdraaien met bankgegevens heeft overgelegd.
1.2. Bij brief van 1 februari 2007 heeft het College appellant in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 15 februari 2007 nadere gegevens te verstrekken, waaronder alle opeenvolgende afschriften van zijn bankrekening over de periode van 25 oktober 2006 tot en met 24 januari 2007. Daarbij heeft het College erop gewezen dat, indien appellant niet in het bezit is van bankafschriften, deze kunnen worden opgevraagd bij de bank, waarvan een schriftelijk bewijs moet wordt overgelegd en dat alleen kopieën van originele bankafschriften worden geaccepteerd.
1.3. Appellant heeft op 15 februari 2007 opnieuw computeruitdraaien met bankgegevens overgelegd.
1.4. Bij brief van 16 februari 2007 heeft het College zijn onder 1.2 vermelde verzoek herhaald, waarbij de laatste dag van de hersteltermijn is bepaald op 23 februari 2007. Hierbij is appellant - opnieuw - medegedeeld dat alleen kopieën van originele bankafschriften worden geaccepteerd en dat indien hij de gevraagde gegevens niet of niet volledig verstrekt, dit tot gevolg heeft dat zijn aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Namens appellant zijn hierop bij brief van 20 februari 2007 nadere gegevens, niet zijnde bankgegevens, overgelegd.
1.5. Vervolgens heeft het College bij besluit van 27 februari 2007 met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant niet binnen de in de brief van 16 februari 2007 genoemde termijn alle voor de behandeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens heeft overgelegd.
1.6. Bij besluit van 12 april 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 27 februari 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 april 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd en verzocht om vergoeding van immateriële schade.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. De Raad is van oordeel dat het College in zijn brieven van 1 en 16 februari 2007 terecht heeft verzocht om de daarin gevraagde bankgegevens. Deze waren immers noodzakelijk om inzicht te verkrijgen in de financiële situatie van appellant en daarmee ook voor de beoordeling van zijn recht op bijstand.
4.3. Vast staat dat appellant niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft voldaan aan genoemd verzoek. Niet gebleken is dat hij redelijkerwijs niet in staat was om binnen deze termijn de gevraagde gegevens te overleggen dan wel tijdig vóór afloop van de hersteltermijn aan het College kenbaar te maken dat het voor hem niet mogelijk was binnen deze termijn de gevraagde gegevens te overleggen. Evenals de rechtbank volgt de Raad appellant niet in zijn stelling dat niet duidelijk was dat niet kon worden volstaan met de door hem overgelegde computeruitdraaien. In zijn brieven van 1 en 16 februari 2007 heeft het College uitdrukkelijk verzocht om kopieën van originele bankafschriften. De stelling van appellant dat hij niet mondig is, geen verstand heeft van papierwinkels en onder behandeling is vanwege psychische problemen treft evenmin doel. Appellant werd - blijkens de onder 1.4 vermelde brief van 20 februari 2007 - reeds voor de afloop van de hersteltermijn bijgestaan door zijn gemachtigde.
4.4. Gezien hetgeen hiervoor onder 4.2 en 4.3 is overwogen komt de Raad tot de conclusie dat het College op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb bevoegd was de aanvraag van appellant buiten behandeling te laten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid de aanvraag buiten behandeling te laten gebruik heeft kunnen maken.
4.5. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Gezien het vorenstaande bestaat voor de door appellant verzochte veroordeling tot vergoeding van schade geen ruimte.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2010.