ECLI:NL:CRVB:2010:BL0092
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ontheffing van verplichting maandverklaringen in te vullen en in te leveren
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 17 april 2008, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen ongegrond werd verklaard. Appellant ontving sinds 19 oktober 2006 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en was op medische gronden vrijgesteld van arbeidsverplichtingen. In januari 2007 verzocht hij het College om ontheffing van de verplichting om maandverklaringen in te vullen en in te leveren, maar dit verzoek werd afgewezen. Het College stelde dat appellant gebruik kon maken van derden om hem te helpen bij het invullen van de maandverklaringen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de hoofdregel rechtvaardigden.
Het College verklaarde het bezwaar tegen de afwijzing ongegrond bij besluit van 24 april 2007. De rechtbank Groningen bevestigde deze beslissing in de aangevallen uitspraak. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep moest zich afvragen of appellant nog procesbelang had bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak. Aangezien appellant inmiddels was verhuisd naar een andere gemeente en geen recht op bijstand meer had, concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De Raad oordeelde dat het resultaat dat appellant met het hoger beroep nastreefde geen feitelijke betekenis meer voor hem kon hebben, aangezien hij geen recht meer had op bijstand van het College.
De uitspraak werd gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van griffier R.L.G. Boot, en werd openbaar uitgesproken op 19 januari 2010. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.