ECLI:NL:CRVB:2010:BK9960

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-32 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstandsuitkering en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een bijstandsuitkering had aangevraagd. Appellant, die sinds 29 januari 1987 in Nederland woont en sinds 1 augustus 2006 AOW ontvangt, had zich op 18 september 2006 gemeld bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) voor een aanvullende uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen had appellant bij besluit van 20 oktober 2006 bijstand toegekend met ingang van de datum van zijn melding bij het CWI, maar appellant was van mening dat hij recht had op bijstand met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2006.

De rechtbank Groningen had het beroep van appellant tegen het besluit van het College ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging. De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat volgens artikel 44, eerste lid, van de WWB bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht op bijstand is ontstaan, mits deze dag niet ligt vóór de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. De Raad heeft geoordeeld dat er onvoldoende bijzondere omstandigheden waren die een eerdere toekenning van bijstand rechtvaardigden. Appellant had niet tijdig bijstand aangevraagd, ondanks dat hij op de hoogte was van zijn AOW-pensioen en de gevolgen daarvan.

De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek van appellant om schadevergoeding afgewezen. De Raad concludeerde dat het College terecht had geweigerd om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/32 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 november 2007, 07/118 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 14 december 2009, waar partijen - zoals vooraf bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant woont sinds 29 januari 1987 in Nederland. Hij ontvangt met ingang van 1 augustus 2006 pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Op 18 september 2006 heeft appellant zich gemeld bij het Centrum voor werk en inkomen (CWI) en een aanvullende uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 20 oktober 2006 heeft het College appellant met ingang van 18 september 2006 bijstand toegekend.
1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 oktober 2006 en aangevoerd dat hij met ingang van 1 augustus 2006 in aanmerking moet worden gebracht voor bijstand. Bij besluit van 12 januari 2007 heeft het College dit bezwaar ongegrond verklaard op de grond dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die het toekennen van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 januari 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd en verzocht om vergoeding van schade in de vorm van onder meer wettelijke rente.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt vóór de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad inzake de toepassing van deze bepaling wordt in beginsel geen bijstand verleend over de periode voorafgaand aan de datum waarop de melding bij het CWI heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.3. De toekenning van bijstand aan appellant met ingang van 18 september 2006, de datum waarop hij zich bij het CWI heeft gemeld, is met genoemd uitgangspunt in overeenstemming.
4.4. De Raad heeft, met de rechtbank, onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die hadden moeten leiden tot toekenning van bijstand met ingang van een datum gelegen vóór de melding bij het CWI. De stelling van appellant dat hij pas kort voor de melding bij het CWI bekend is geworden met de hoogte van het pensioen ingevolge de AOW treft geen doel. De rechtbank heeft dienaangaande overwogen dat appellant uit informatie die hij een half jaar voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd van de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft ontvangen kon begrijpen dat hij geen volledig pensioen ingevolge de AOW zou ontvangen en dat het tot zijn verantwoordelijkheid behoort tijdig bijstand aan te vragen. De Raad kan zich hiermee geheel verenigen en voegt hier nog aan toe dat appellant blijkens de gedingstukken op 23 augustus 2008 een voorschot heeft ontvangen van de Svb ten bedrage van € 377,-- en ook toen nog drie weken heeft gewacht alvorens bijstand aan te vragen.
4.5. De Raad is dan ook evenals de rechtbank van oordeel dat het College terecht heeft geweigerd aan de toekenning van bijstand terugwerkende kracht te verlenen.
4.6. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Gezien het vorenstaande bestaat voor de door appellant verzochte veroordeling tot vergoeding van schade geen ruimte.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2010.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) B.E. Giesen.
mm