ECLI:NL:CRVB:2010:BK9841

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-558 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens handel in auto's

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 15 december 1999 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg heeft op 20 juli 2006 besloten de bijstand van appellant met ingang van 1 mei 2005 in te trekken, omdat er vermoedens bestonden dat hij in auto's handelde en hij verzuimd had inlichtingen te verstrekken over zijn werkzaamheden. Daarnaast heeft het College de kosten van de ten onrechte verleende bijstand over de periode van 1 mei 2005 tot en met 31 december 2005 teruggevorderd, tot een bedrag van € 10.054,45.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het College heeft dit bezwaar op 21 november 2006 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan. In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak vastgesteld dat appellant geen gronden heeft ingebracht tegen het oordeel van de rechtbank over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Hierdoor is de intrekking van de bijstand met ingang van 1 mei 2005 in rechte onaantastbaar geworden.

De Raad heeft verder overwogen dat de terugvordering van de bijstand gerechtvaardigd is, omdat de bijstand over de genoemde periode ten onrechte is verleend. Appellant heeft aangevoerd dat hij slechts € 700,-- heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden, maar de Raad oordeelt dat dit geen dringende redenen oplevert om van terugvordering af te zien. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/558 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 november 2007, 06/10095 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Bosbey, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2009. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Schuurman, werkzaam bij de gemeente Leidschendam-Voorburg.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving sedert 15 december 1999 bijstand naar de norm voor gehuwden laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Naar aanleiding van een bij het College gerezen vermoeden dat appellant in auto’s handelde, is een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan hem verleende bijstand. De resultaten van het onderzoek waren voor het College aanleiding om bij besluit van 20 juli 2006 (hierna: besluit 1) de bijstand met ingang van 1 mei 2005 in te trekken op de grond dat appellant heeft verzuimd inlichtingen te verstrekken over zijn werkzaamheden. Bij besluit van eveneens 20 juli 2006 (hierna: besluit 2) heeft het College de kosten van de aan appellant over de periode van 1 mei 2005 tot en met 31 december 2005 verleende bijstand tot een bedrag van € 10.054,45 van hem teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 21 november 2006 heeft het College het bezwaar tegen besluit 1 wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Bij het besluit van 21 november 2006 heeft het College voorts het bezwaar tegen besluit 2 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 november 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat appellant in hoger beroep geen gronden heeft ingebracht tegen het oordeel van de rechtbank dat het College het bezwaar tegen besluit 1 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat betekent dat de intrekking van de bijstand met ingang van 1 mei 2005 in rechte onaantastbaar is geworden.
4.2. Ten aanzien van de terugvordering overweegt de Raad als volgt.
4.2.1. Artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bepaalt dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand kan terugvorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4.2.2. Met de intrekking van de bijstand met ingang van 1 mei 2005 is komen vast te staan dat de bijstand over de periode van 1 mei 2005 tot en met 31 december 2005 ten onrechte is verleend. Het College was dan ook op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd de kosten van de over de genoemde periode verleende bijstand van appellant terug te vorderen.
4.2.3. Appellant heeft aangevoerd dat hij voor een kennis heeft zorggedragen voor aanschaf en verzending van vrachtwagens en dat er van 1 mei 2005 tot en met 31 december 2005 ongeveer 7 zendingen zijn geweest waarvoor hij in totaal € 700,-- heeft ontvangen. Aangezien ten tijde hier van belang zijn inkomsten lager waren dan de bijstandnorm, kan volgens appellant van ten onrechte verleende bijstand als bedoeld in artikel 58, eerste lid, onder a, van de WWB geen sprake zijn. De Raad is van oordeel dat de grief van appellant geen doel treft. Zoals in 4.2.2 is overwogen brengt het enkele feit dat de bijstand met ingang van 1 mei 2005 is ingetrokken mee dat de bijstand over de periode van 1 mei 2005 tot en met 31 december 2005 ten onrechte is verleend in de zin van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. De grief van appellant is in wezen gericht tegen de intrekking van de bijstand en behoeft, gelet op hetgeen in 4.1 is overwogen, geen verdere bespreking.
4.2.4. Het College hanteert blijkens het verhandelde ter zitting de beleidsregel dat het steeds tot terugvordering overgaat tenzij sprake is van dringende redenen. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat de omstandigheid dat appellant, zoals hij heeft gesteld, slechts € 700,-- voor zijn werkzaamheden heeft ontvangen, geen dringende redenen oplevert in de zin van deze beleidsregel. Gelet op het vorenstaande stelt de Raad vast dat het College in overeenstemming met de genoemde beleidsregel heeft gehandeld. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College, met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht, in afwijking van de beleidsregel geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien.
4.3. De Raad komt op grond van hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2010.
(get.) J.J.A. Kooijman.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
RB