ECLI:NL:CRVB:2010:BK9700

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6323 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling van psychische klachten

In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellante, die zich arbeidsongeschikt had gemeld vanwege hartklachten. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Middelburg bevestigd, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. De Raad heeft in grote lijnen de overwegingen van de rechtbank onderschreven, met name met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellante had geen melding gemaakt van psychische klachten tijdens het onderzoek door de stafverzekeringsarts V.H. Post, en deze klachten werden ook niet waargenomen door de bedrijfsarts. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor het bestaan van psychische klachten op de datum van het bestreden besluit, en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante correct was. De Raad heeft ook opgemerkt dat de bezwaarverzekeringsarts J. Klijn geen zelfstandig medisch onderzoek heeft verricht na de hoorzitting, maar dat dit niet afdeed aan de conclusie dat de medische gegevens van de bedrijfsarts en het onderzoek van Post voldoende waren om de belastbaarheid vast te stellen. De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak bevestigd diende te worden. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/6323 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 23 september 2008, 08/106 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.W.A. Verhaard, advocaat te Vlissingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2009.
Appellante is – met kennisgeving – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M. Klootwijk.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat hij, zoals de gemachtigde van appellante reeds telefonisch is meegedeeld, geen aanleiding heeft gezien het onderzoek ter zitting te verplaatsen naar aanleiding van de brieven van de gemachtigde van 25 november en 3 december 2009. In deze brieven is melding gemaakt van een ziekenhuisopname van appellante, welke blijkens (de bijlage bij) een afzonderlijke brief van de gemachtigde van 3 december 2009 heeft plaatsgehad van 22 november tot 2 december 2009 wegens angineuze klachten. De Raad stelt vast dat appellante procedeert met een gemachtigde en dat hij in de gedingstukken geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat appellante zelf ter zitting aanwezig had moeten zijn voor het geven van een toelichting, nu in dit geding aan de orde is de vraag of het Uwv haar medische beperkingen, geldend op 25 mei 2007, de datum in geding, juist heeft vastgesteld.
2. Appellante was werkzaam als gastvrouw in een verzorgingshuis toen zij zich met ingang van 27 mei 2005 arbeidsongeschikt meldde in verband met hartklachten. In het kader van de beoordeling van haar aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is appellante op 16 maart 2007 onderzocht en – na een schriftelijke reactie van appellante op dit onderzoek – nogmaals op 24 april 2007 door de stafverzekeringsarts V.H. Post. Blijkens het rapport van dit laatste onderzoek van 27 juni 2007 is de anamnese gecorrigeerd en beschikte Post over informatie van de behandelend cardioloog dr. R.B. Hokken van 13 maart 2007 aan de huisarts inzake een opname van appellante van 10 tot en met 12 maart 2007. Volgens Hokken werden geen aanwijzingen verkregen voor myocardischemie middels EEG, ergometrie en laboratoriumonderzoek. Post ontving voorts door hem opgevraagde informatie van de reumatoloog dr. M.V. van Krugten van 13 juni 2007, die aangaf dat appellante sinds 1997 onder behandeling was en in juli 2004 bij laboratoriumonderzoek geen aanwijzingen zag voor systemisch gewrichtslijden. Op basis van deze medische informatie, alsmede op basis van eigen onderzoek, waarbij hij onder andere geen aanwijzingen voor psychopathologie waarnam, concludeerde Post dat appellante in verband met haar al langer bestaande vermoeidheidsklachten en de hartklachten hooguit geschikt is voor fysiek lichte arbeid en dat de Functionele Mogelijkheden Lijst van 3 april 2007 geen wijziging behoefde. Vervolgens werd bij het arbeidskundig onderzoek na functieduiding vastgesteld dat het verlies aan verdienvermogen 38,58% bedroeg. Hierna stelde het Uwv bij besluit van 29 augustus 2007 vast dat appellante met ingang van 25 mei 2007 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering.
3. In de bezwaarprocedure heeft bezwaarverzekeringsarts J. Klijn blijkens het verslag van de hoorzitting van 21 november 2007 met appellante de door haar vermelde psychische klachten besproken. Vervolgens heeft Klijn, die niet een zelfstandig medisch onderzoek heeft verricht na afloop van de hoorzitting, in een rapport van 22 november 2007 onder het kopje “Onderzoek Psyche” uitgebreid zijn waarnemingen en bevindingen weergegeven en geconcludeerd dat de bevindingen tijdens de hoorzitting geen aanleiding gaven om psychopathologie aan te nemen. Klijn gaf ook aan dat appellant bij het onderzoek van Post geen melding maakte van psychische klachten en dat deze eerst in de bezwaarprocedure naar voren kwamen. Vervolgens liet de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 13 december 2007 de functie parkeerwachter vervallen en berekende hij op basis van de mediaan van de drie resterende functies het verlies aan verdienvermogen op 40,67%. Hierna verklaarde het Uwv bij besluit van 17 december 2007 het door appellante tegen het besluit van 29 augustus 2007 gemaakte bezwaar ongegrond.
4.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 17 december 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
4.2. De rechtbank heeft wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit het onderzoek van Post en Klijn besproken en zag geen aanleiding te twijfelen aan de resultaten hiervan. In het bijzonder zag de rechtbank geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellante dat bij de vaststelling van haar belastbaarheid onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten.
5. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante het ook in beroep voorgedragen standpunt dat bij de vaststelling van de belastbaarheid van appellante te weinig rekening is gehouden met haar psychische klachten, in essentie herhaald.
6.1. De Raad onderschrijft in grote lijnen hetgeen de rechtbank heeft overwogen over de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad wijst erop dat, behalve het feit dat appellante bij het onderzoek van Post geen melding maakte van psychische klachten en Post bij zijn onderzoek deze ook niet waarnam, ook de bedrijfsarts op 28 juni 2006 in de probleemanalyse WIA niet aangaf dat naast vermoeidheid en hartklachten sprake was van psychische klachten. Van het bestaan van psychische klachten is ook geen sprake in de informatie van de cardiologen Klazen, Storm en Hokken van 29 september 2006, 31 januari 2007 en 13 maart 2007. Òok op grond van de informatie van de lichaamsgerichte psychotherapeute M. Sinke van 17 april 2008, bij wie appellante van 23 februari tot en met 25 augustus 2000 in behandeling was voor onder andere depressiviteit, angsten en fobieën, en van 22 april 2008 over de therapie op dat moment, kan naar het oordeel van de Raad niet worden aangenomen dat ten tijde van de datum bij het bestreden besluit in geding sprake was van zodanige psychische klachten dat daarvoor het stellen van beperkingen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren) aangewezen was. Hetzelfde geldt voor het journaal van de huisarts met vermelding van de psychische klachten en de behandelingen in de jaren 1998 en 1999.
6.2.1. De Raad merkt nog op dat het niet juist voorkomt dat Klijn in zijn rapport van 22 november 2007, zonder appellante medisch te hebben onderzocht en louter op basis van het gesprek tijdens de hoorzitting, uitgebreid bevindingen van het psychisch onderzoek vermeldde, hetgeen nu juist wel de suggestie wekt van een medisch onderzoek na de hoorzitting. De verklaring hiervoor in de brief van het Uwv van 2 oktober 2009 dat de hoorzitting in het teken stond van onderzoek naar psychische klachten en dat Klijn een apart medisch onderzoek na de hoorzitting niet meer noodzakelijk achtte, is naar het oordeel van de Raad niet voldoende. Observaties tijdens het gesprek op de hoorzitting, waarbij ook zoals in dit geval andere personen/niet medici aanwezig waren, kunnen immers niet gelijk worden gesteld met een medisch onderzoek dat in de daarvoor geëigende setting van de spreekkamer plaatsvindt.
6.2.2. Het overwogene in 6.2.1 doet naar het oordeel van de Raad echter niet af aan de conclusie in overweging 6.1, die is gebaseerd op de medische gegevens van de bedrijfsarts, de behandelend sector en het onderzoek van Post.
6.2.3. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding, heeft de Raad, mede gelet op de nadere toelichting op de signaleringen in het in overweging 3 vermelde rapport van de bezwaararbeidsdeskundige, geen aanknopingspunten gezien om de drie resterende functies voor appellante medisch niet geschikt te achten.
6.2.4. De overwegingen 6.1 tot en met 6.2.3 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2010.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) A. Wit.
EK