ECLI:NL:CRVB:2010:BK9692

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/3615 WIA + 08/5435 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het bezwaar van appellante tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 januari 2010 uitspraak gedaan. Appellante had eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, waardoor zij niet in aanmerking kwam voor een uitkering. De rechtbank onderschreef het standpunt van het Uwv en oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante stelde dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met haar psychische klachten en dat de verzekeringsartsen haar beperkingen niet correct hadden beoordeeld.

De Raad voor de Rechtspraak heeft het besluit van het Uwv van 3 september 2008 als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt en het beroep mede gericht geacht tegen dit besluit. De Raad kon het standpunt van appellante niet volgen, omdat er geen medische aanwijzingen waren voor een dermate hoog verzuimrisico dat van een werkgever niet verlangd kon worden om appellante te werk te stellen. De Raad onderschreef de medische grondslag van de schatting en de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige, die had geconcludeerd dat appellante in staat was om de werkzaamheden van de geselecteerde functies te verrichten, ondanks haar beperkingen.

Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat appellante geen proceskosten vergoed zou krijgen. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 3 september 2008 ongegrond.

Uitspraak

08/3615 + 08/5435 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 april 2008, 07/5526 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.G.M. van Gorkum, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 3 september 2008 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Namens appellante is de Raad verzocht dit besluit op grond van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de procedure te betrekken.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gorkum. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan de gedingstukken ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Bij besluit van 15 januari 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 15 maart 2007 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% bedraagt.
1.3. Bij besluit van 12 juni 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 januari 2007 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Het door appellante genoemde verzuimrisico van 30% werd niet aannemelijk geacht. De rechtbank heeft de medische grondslag van het besluit van 15 januari 2007 onderschreven.
2.2. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank vastgesteld dat in de functie productiemedewerker textiel appellante ongeveer 150 dekbedden per dag moet maken. Appellante wordt door het Uwv in staat geacht om onder andere garens te vervangen, de aangeleverde dekbedden te naaien, losse draden te verwijderen en het dekbed op te vouwen. In de functie productiemedewerker confectie moet appellante de gestelde target van ongeveer 30 stuks te herstellen kleding per uur halen. In deze functie dient appellante onder andere stoffen en garens te knippen, spoelen en naalden te verwisselen en draden in te voeren.
2.3. De rechtbank overweegt in de aangevallen uitspraak dat in beide functies het voor de hand ligt dat appellante de dominante rechterhand en/of rechtervinger gebruikt voor diverse werkzaamheden. Appellante ondervindt echter, als gevolg van een regelmatig terugkerende ontsteking aan de rechter wijsvinger, dermate veel beperkingen dat zij de dominante rechterhand en/of rechtervinger niet of nauwelijks kan gebruiken. Wanneer naar keuze, zoals van de zijde van het Uwv gesteld wordt, de andere niet dominante hand en/of vinger gebruikt kan worden, is het volgens de rechtbank de vraag of de productie van 150 dekbedden per dag, respectievelijk 30 stuks te herstellen kleding per uur gehaald zal worden. Er had naar het oordeel van de rechtbank door het Uwv aandacht geschonken moeten worden aan het feit dat het gebruik van de niet dominante hand en/of vinger in bovengenoemde functies een langzamer werktempo tot gevolg zal hebben. Tevens is niet gemotiveerd of beide functies gezien het lagere tempo nog voor appellante geschikt te achten zijn.
2.4. De rechtbank heeft in het ontbreken van deze noodzakelijk geachte motivering aanleiding gezien het besluit van 12 juni 2007 te vernietigen en het Uwv veroordeeld tot betaling van proceskosten en griffierecht aan appellante.
3.1. Appellante is van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte gesteld heeft dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Naast de lichamelijke klachten van appellante spelen ook de psychische klachten een rol. De rechtbank was van oordeel dat de informatie van de psycholoog over de psychische klachten geen betrekking had op de datum in geding 15 maart 2007, zodat deze psychische klachten buiten beschouwing kunnen blijven. Appellante heeft zich echter begin 2007 bij PsyQ gemeld en heeft in maart 2007 een intakegesprek gehad. Vanwege de wachttijd heeft het tot september 2007 geduurd alvorens zij daadwerkelijk kon worden behandeld voor haar klachten. Het bestaan van de wachtlijst doet echter niets af aan de aanwezigheid van de psychische klachten. Er zijn ten onrechte geen beperkingen aangenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst.
3.2. Voor wat betreft de frequentie van de ontstekingen wijst appellante erop dat zij bij de verzekeringsarts aangegeven heeft dat deze een maandcyclus kent van een week rust, de vinger is dan niet ontstoken. Daarna komt de ontsteking weer op en heeft zij ongeveer 3 weken pijn en pus en daarna is de vinger vaak weer rustig. Uitgaande van een maandcyclus zou het verzuimrisico 75% zijn. Zelfs indien wordt uitgegaan van een tweemaandelijkse cyclus is er nog altijd sprake van een verzuimrisico van 38%.
3.3. Bij schrijven van 3 september 2008 heeft het Uwv meegedeeld in de uitspraak van de rechtbank te berusten.
3.4. In navolging van het overwogene in de aangevallen uitspraak heeft de bezwaararbeidsdeskundige H. de Rooy, ten behoeve van de onderbouwing van de nieuwe beslissing op bezwaar, een nader onderzoek ingesteld. Ten aanzien van de twee door de rechtbank genoemde productiefuncties stelt de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 23 juli 2008 dat deze bij nader inzien niet geselecteerd hadden mogen worden, omdat het in deze functies niet mogelijk is om volwaardig (zonder tempoverlies) te functioneren in de perioden dat de rechterwijsvinger niet kan worden gebruikt. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens opnieuw het Claim Beoordeling & Borgingssysteem geraadpleegd. Hij heeft daarbij, met het oog op de vastgestelde beperkingen, gezocht naar functies die fysiek niet zwaar zijn. Er mag geen sprake zijn van “natte omstandigheden” (waardoor alle functies waarin schoonmaakwerkzaamheden voorkomen komen te vervallen). De fijne motoriek is beperkt (waardoor veel productiefuncties komen te vervallen en ook het fulltime in hoog tempo inbrengen van data met behulp van een toetsenbord niet in aanmerking komt). De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens vier functies geselecteerd. De drie hoogst lonende functies zijn de loketbediende, boekhouder en administratief medewerker. Voor wat betreft het bedienen van toetsenbord en muis merkt de bezwaararbeidsdeskundige op dat daarvan bij de loketfunctie kortstondig sprake is. Bij de hierbij te verrichten aanslagen kan (indien noodzakelijk) de rechterwijsvinger worden ontzien. Dit geldt eveneens voor de functie boekhouder waarbij met één hand numerieke gegevens worden ingevoerd. Ook dit kan met een andere dan de wijsvinger gebeuren. In de functie administratief medewerker wordt weliswaar frequent getypt, maar hierbij is geen dwingend en/of buitengewoon hoog tempo vereist. Ook hier is dus, in periodes dat dit noodzakelijk is, de mogelijkheid aanwezig om de rechterwijsvinger te ontzien. Van Rooy motiveert in zijn rapport ook waarom voor het overige de functies geschikt zijn voor appellante ondanks haar beperkingen. gebruikmaking van deze functies leverde weer geen verlies aan verdiencapaciteit op, zodat appellante bij besluit van 3 september 2008 wederom niet in aanmerking is gebracht voor een Wet WIA-uitkering.
3.5. Bij schrijven van 5 september 2008 heeft appellante aangegeven dat zij van mening is dat ook de nieuwe functies vanwege het vingergebruik en het hoge werktempo ongeschikt voor haar zijn.
4.1 De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad merkt het nader door het Uwv genomen besluit van 3 september 2008 aan als een besluit in de zin van artikel 6:18 van de Awb. Nu met dit besluit niet geheel is tegemoetgekomen aan het bezwaar van appellante zal de Raad, gelet op artikel 6:19, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24 van de Awb, het beroep mede gericht achten tegen het besluit van 3 september 2008.
4.3. De Raad kan het standpunt van appellante dat de (bezwaar)verzekeringsartsen ten onrechte geen psychische beperkingen aangenomen hebben, niet volgen. Ten tijde van het spreekuurbezoek bij verzekeringsarts J.G. Schotborgh-Okken op 27 november 2006 heeft appellante geen melding gemaakt van het bestaan van psychische klachten. De Raad kan zich voorts vinden in het door bezwaarverzekeringsarts M. Keus gestelde in zijn rapport van 22 mei 2007 dat zowel hij als de primaire verzekeringsarts geen aanwijzingen gezien hebben voor het bestaan van een psychische stoornis in engere zin. Het enkele gegeven dat appellante naar PsyQ is verwezen levert geen dringende aanleiding op om een verminderde psychische belastbaarheid aan te nemen.
4.4. Evenals de rechtbank ziet de Raad voorts in de inhoud van de medische stukken geen aanknopingspunten die het standpunt van appellante ondersteunen dat bij haar sprake is van een dermate structureel hoog verzuimrisico dat van een werkgever niet verlangd kan worden appellante te werk te stellen.
4.5. De Raad kan met de rechtbank de medische grondslag van de onderhavige schatting onderschrijven.
4.6. Voorts kan de Raad de motivering volgen die bezwaararbeidsdeskundige De Rooy in zijn rapport van 23 juli 2008 geeft van de geschiktheid van de nu aan appellante voorgehouden functies. De kenmerkende functiebelasting en van de geselecteerde functies, zoals deze aangegeven worden in het resultaat functiebeoordelingen, geven eveneens geen aanleiding voor het oordeel dat appellante met haar beperkingen niet in staat zou zijn de werkzaamheden verbonden aan deze functies te verrichten.
4.7. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 3 september 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en M. Greebe en C.G.M. van Rijnberk als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) T.J. van der Torn.
KR