ECLI:NL:CRVB:2010:BK9688

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4158 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om status van plaatsmaker en medisch herplaatsingskandidaat

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 januari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2008. Appellant had verzocht om in aanmerking te komen voor de status van plaatsmaker, wat hem de mogelijkheid zou bieden gebruik te maken van de seniorenregeling uit het sociaal plan RET 2002-2006. De Raad oordeelt dat het verzoek van appellant geen betrekking had op de status van medisch herplaatsingskandidaat. Hoewel het verzoek van appellant per e-mail niet meer beschikbaar is, blijkt uit een brief van het college van 14 juli 2005 dat het verzoek uitsluitend gericht was op de status van plaatsmaker. Dit wordt verder ondersteund door een brief van appellant van 15 augustus 2006, waarin hij vraagt naar de voortgang van zijn verzoek om gebruik te maken van de plaatsmakersregeling.

De Raad concludeert dat het college het bezwaar van appellant, voor zover dit betrekking had op de status van medisch herplaatsingskandidaat, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Er was geen besluit genomen over deze status, en het verzoek had daar ook geen betrekking op. De rechtbank heeft in haar uitspraak terecht geoordeeld dat het college niet gehouden was om de medische situatie van appellant in zijn beoordeling te betrekken, aangezien de aanvraag en de plaatsmakersregeling hier niet op gericht waren. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding om proceskosten toe te kennen op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

08/4158 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 mei 2008, 07/646 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: college)
Datum uitspraak: 7 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2009. Namens appellant is verschenen mr. K. ten Broek, werkzaam bij Abvakabo FNV. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.E. van Veeren en J.E.J. Kleintunte.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreider overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als c[naam functie A] bij de RET. Bij brief van 29 mei 2006 heeft het college appellant meegedeeld dat zijn verzoek om in aanmerking te komen voor de status van plaatsmaker is afgewezen. Deze status zou met zich brengen dat appellant gebruik zou kunnen maken van de seniorenregeling uit het supplement sociaal plan RET 2002-2006 (hierna: seniorenregeling). Bij brief van 11 september 2006 heeft het college een nadere toelichting op die brief gegeven. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 mei 2006. Bij besluit van 9 januari 2007 heeft het college dit bezwaar ongegrond verklaard voor zover gericht tegen de afwijzing van de status van plaatsmaker. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard voor zover het de status van medisch herplaatsingskandidaat betreft, omdat volgens het college daarover geen besluit is genomen. Ook als medisch herplaatsingskandidaat zou appellant, gezien zijn leeftijd, gebruik hebben kunnen maken van de seniorenregeling, zoals deze luidde tot 1 januari 2006.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, geoordeeld dat nu noch de plaatsmakers-regeling, noch de aanvraag van appellant betrekking had op de medische situatie van de aanvrager, het college niet gehouden was de medische situatie van appellant in zijn beoordeling te betrekken. In het besluit van 29 mei 2006 is die medische situatie daarom terecht onbesproken gebleven. Omdat in zoverre geen sprake was van een besluit heeft het college volgens de rechtbank het bezwaar van appellant op dit punt terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn verzoek niet enkel was gericht op de status van plaatsmaker, maar tevens op de aanwijzing als medisch herplaatsingskandidaat. Daarom heeft het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, voor zover dat betrekking had op de status van medisch herplaatsingskandidaat. Volgens appellant berust de aangevallen uitspraak op onjuiste gronden en kan deze niet in stand blijven.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1. De Raad is van oordeel dat het verzoek van appellant geen betrekking had op de status van medisch herplaatsingskandidaat. Weliswaar is het verzoek van appellant, dat per e-mailbericht is verzonden, niet meer aanwezig, maar uit de brief van het college van 14 juli 2005 kan worden afgeleid dat dit verzoek uitsluitend betrekking had op verkrijging van de status van plaatsmaker. De Raad wijst tevens op de brief van appellant van 15 augustus 2006 waarin hijzelf verwijst naar zijn verzoek om gebruik te maken van de plaatsmakersregeling en vraagt hem te informeren over de stand van zaken met betrek-king tot dit verzoek. Ook uit de feitelijke omstandigheden voorafgaande aan en ten tijde van de behandeling van zijn verzoek, kan de Raad niet afleiden dat het verzoek mede ten doel had de status van medisch herplaatsingskandidaat te verkrijgen.
3.2. Hieruit volgt dat het college het bezwaar van appellant, voor zover dat betrekking had op de status van medisch herplaatsingskandidaat, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat daarover geen besluit is en ook niet behoefde te worden genomen nu de aanvraag daarop geen betrekking had.
4. Gelet op het vorenoverwogene moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en M.C. Bruning en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2010.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) I. Mos.
HD