op de hoger beroepen van:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene) en
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris)
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 29 mei 2008, 07/1867 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 7 januari 2010
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2009. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door A.A.J. Verstappen, werkzaam bij VBM/NOV. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.C.H. Pot en H.J.M. Kolthof, beiden werkzaam bij het ministerie van Defensie.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Tijdens de evaluatie van de reorganisatie van de Divisie [naam divisie] heeft betrokkene bezwaar gemaakt tegen het feit dat zijn functie van [naam functie] was aangemerkt als code 1 (“oud en/of ongewijzigd”). Na gegrond-verklaring van zijn bezwaar heeft alsnog een functiewaarderingsonderzoek plaats-gevonden. Daarbij is gebruik gemaakt van een op 2 maart 2006 vastgestelde en door appellant ondertekende functiebeschrijving van de aan betrokkene feitelijk opgedragen functie van [naam functie B]
1.2. De functie is met toepassing van het functiewaarderingssysteem FUWADEF voorlopig gewaardeerd, met als resultaat een indeling in hoofdgroep II, niveaugroep d (somscore 31 punten; salarisschaal 6). Bij besluit van 12 oktober 2006 is, na door betrokkene tegen de voorgenomen waardering ingebrachte bedenkingen, dit resultaat als waardering van zijn functie vastgesteld. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit van 12 juni 2007 ongegrond verklaard; wel is hierbij, overeenkomstig het advies van de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering (hierna: cabf) de somscore vastgesteld op 32 punten zonder dat dit heeft geleid tot wijziging van de indeling en de salarisschaal.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inacht-neming van de overwegingen van de rechtbank. Bepaald is dat de staatssecretaris het door appellant betaalde griffierecht moet vergoeden. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van betrokkene. De rechtbank was van oordeel dat de scores op de kenmerken 6 en 9 onhoudbaar zijn. De overige door betrokkene betwiste scores op de kenmerken 5, 11, 12, 13 en 14 heeft de rechtbank niet onhoudbaar geacht.
3. De staatssecretaris betwist het oordeel van de rechtbank dat de scores op de kenmerken 6 en 9 onhoudbaar zijn. Betrokkene is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat de overige door hem betwiste scores niet onhoudbaar zijn.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
4.1. De Raad stelt vast dat zowel het bestreden besluit als het besluit van 12 oktober 2006 waartegen het bezwaar was gericht in mandaat zijn genomen door de directeur divisie [naam divisie]. Dit is in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat de beslissing op bezwaar wegens strijd met voormeld artikellid voor vernietiging in aanmerking komt.
4.2. Nu in hoger beroep de directeur Defensie Materieel Organisatie, krachtens mandaat namens de staatssecretaris, het bestreden besluit uitdrukkelijk voor zijn rekening heeft genomen, zal de Raad bezien of er aanleiding bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
5. De Raad stelt allereerst vast dat uitgangspunt voor de waardering de op 2 maart 2006 vastgestelde functiebeschrijving is. Taken die daarin niet zijn opgenomen kunnen bij de waardering geen rol spelen.
5.1. kenmerk 5 - dynamiek van de werkzaamheden
5.1.1. Betrokkene heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat voor dit kenmerk een score van 3 in plaats van 2 op zijn plaats is. Hij heeft daartoe onder meer gewezen op onverwachte hectische gebeurtenissen en technologische ontwikkelingen. De door betrokkene ter zitting desgevraagd gegeven voorbeelden hebben de Raad niet overtuigd dat sprake is van dergelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen. Gelet hierop en op de door de cabf gegeven motivering dat op basis van het samenstel van taken wel sprake is van flexibiliteit in de functie en van afwisseling bij het uitvoeren van de werkzaamheden door veranderde omstandigheden, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de gegeven score van 2 op kenmerk 5 niet onhoudbaar is. Het hoger beroep van betrokkene op dit punt slaagt niet.
5.2. kenmerk 6 - keuzevrijheid
5.2.1. De rechtbank heeft overwogen dat score 2 voor dit kenmerk onhoudbaar is omdat betrokkene er terecht op heeft gewezen dat hij volgens de functiebeschrijving beslis-singen neemt omtrent aanpassingen in de administratieve organisatie en daarbij inspeelt op toekomstige ontwikkelingen op het gebied van fiscale wet- en regelgeving. Met de staatssecretaris is de Raad van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat
betrokkene daarom meer keuzevrijheid heeft bij de uitoefening van zijn eerste hoofdtaak dan de cabf heeft aangenomen. In hoger beroep heeft de staatssecretaris naar voren gebracht dat dit in de functie-beschrijving opgenomen element minder zwaar gewogen moet worden dan de rechtbank heeft gedaan. Volgens de staatssecretaris dient betrokkene de procesbeschrijvingen aan te passen, wanneer zich wijzigingen van wet- en regelgeving voordoen. Daarbij heeft hij niet de vrijheid om - op basis van interpretatie van gegevens - consequenties van te kiezen oplossingen tegen elkaar af te wegen. Verder is opgemerkt dat hier sprake is van een deeltaak en dat het bij functiewaardering gaat om de weging van het geheel van de structureel opgedragen taken.
Gelet op hetgeen de staatssecretaris heeft aangevoerd en op hetgeen de cabf in zijn advies over dit kenmerk heeft opgemerkt, is de Raad van oordeel dat een score van 2 op ken-merk 6 niet onhoudbaar is. Het hoger beroep van de staatssecretaris op dit punt slaagt.
5.3.1. De rechtbank heeft het standpunt ingenomen dat de invulling door de staatssecretaris van score 2 niet is terug te voeren op het FUWADEF. Daarbij heeft de rechtbank tevens acht geslagen op het standpunt van betrokkene dat er zowel bij de [naam depot] als bij de werkzaamheden omtrent transporten van gevaarlijke goederen sprake is van met elkaar samenhangende richtlijnen, procedures en wet- en regelgeving, zoals genoemd onder score 3.
In hoger beroep heeft de staatssecretaris naar voren gebracht dat de in de functiebeschrij-ving genoemde vigerende wetgeving, waardoor de mate van keuzevrijheid van betrokkene wordt begrensd, moet worden bezien in het licht van de totale functie van betrokkene. Betrokkene is voornamelijk belast met het administratieve beheer van de entrepot- en accijnsgoederen, het adviseren van gebruikers en controlerende instanties en het voeren van overige administraties binnen zijn onderafdeling. Volgens de staats-secretaris is bij dergelijke voornamelijk administratief uitvoerende werkzaamheden eerder sprake van werkafspraken, regels, voorschriften en normeringen, anders gezegd: handelen volgens het handboek, waarbij betrokkene niet zelf zijn weg behoeft te vinden door uitleg van regelgeving. De Raad acht daarmee hetgeen appellant heeft aangevoerd overtuigend weerlegd. Gelet op hetgeen de staatssecretaris heeft aangevoerd en op hetgeen de cabf in zijn advies over dit kenmerk heeft opgemerkt is naar het oordeel van de Raad een score van 2 op kenmerk 9 dan ook niet onhoudbaar. Het hoger beroep van de staatssecretaris slaagt op dit punt.
5.4. kenmerk 11 - kennis en inzicht
5.4.1. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat de door hem gevolgde cursus ADR Veiligheidsadviseur een opleiding op mbo+-niveau is en dat om die reden op kenmerk 11 een score van 3 in plaats van 2 is aangewezen. De staatssecretaris heeft erkend dat bij een vereist opleidingsniveau van mbo+ een score 3 mogelijk is. Omdat het hier echter gaat
om een cursus van vrij geringe omvang die ziet op een klein deel van de opgedragen werkzaamheden, kan daaraan niet het gewicht worden toegekend dat betrokkene daaraan toegekend wenst te zien. De cabf heeft in dit verband opgemerkt dat voor de kern van de werkzaamheden beheersing van een vak nodig is en een werk- en denkniveau dat is gebaseerd op een middelbare vaktechnische opleiding. Gelet op hetgeen door de staatssecretaris is aangevoerd, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat een score van 2 op kenmerk 11 niet onhoudbaar is. Het hoger beroep van betrokkene op dit punt slaagt niet.
5.5. kenmerk 12 - vaardigheid
5.5.1. Betrokkene bepleit een score van 3 in plaats van 2 op dit kenmerk, omdat hij adviezen geeft die gericht zijn op het tot stand brengen van een resultaat. De staats-secretaris stelt zich op het standpunt dat hier geen sprake is van adviesvaardigheden als bedoeld bij score 3 van kenmerk 12. Volgens de staatssecretaris sluiten de adviezen die betrokkene geeft aan gebruikers en controlerende instanties aan bij score 2, omdat het gaat om een normale communicatieve en klantvriendelijke opstelling. Gelet op hetgeen de staatssecretaris heeft aangevoerd, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat een score van 2 op kenmerk 12 niet onhoudbaar is. Het hoger beroep van betrokkene op dit punt slaagt niet.
5.6. kenmerk 13 - aard van de contacten
5.6.1. Betrokkene heeft uiteengezet met welke verschillende instanties hij allemaal te maken heeft en dat al die instanties verschillende belangen hebben, althans dat elke instantie een eigen belang heeft. Om die reden wenst betrokkene een score van 3 in plaats van 2 op kenmerk 13. De Raad stelt vast dat de cabf, uitvoerig en afdoende gemotiveerd, heeft aangegeven dat in de contacten met anderen sprake is van informatie-uitwisseling/-overdracht. Het ter zitting door betrokkene genoemde voorbeeld waaruit zou moeten blijken dat hij wordt geconfronteerd met verschillende belangen heeft de Raad niet overtuigd. Dit betekent dat de Raad, met de rechtbank, van oordeel is dat een score van 2 op kenmerk 13 niet onhoudbaar is. Het hoger beroep van betrokkene op dit punt slaagt niet.
5.7. kenmerk 14 - doel van de contacten
5.7.1. Betrokkene heeft het standpunt ingenomen dat dit kenmerk een score van 3 in plaats van 2 verdient en daartoe aangevoerd dat bij de uitvoering van zijn werkzaam-heden wel degelijk afgestemd moet worden over de wijze van toepassing van regel-geving, de uitvoering van het beleid of de werkwijze van de te leveren diensten. De Raad stelt vast dat dit argument volledig overeenkomt met de tekst van kenmerk 14 score 3. Het voorbeeld dat betrokkene heeft gegeven, te weten dat hij ten behoeve van vergunningverlening afstemming moet verkrijgen, heeft de Raad niet overtuigd. Veeleer lijkt sprake van het verkrijgen van informatie zoals genoemd bij score 2. Onder deze omstandigheden kan de Raad, met de rechtbank, tot geen ander oordeel komen dan dat een score van 2 op kenmerk 14 niet onhoudbaar is. Het hoger beroep van betrokkene op dit punt slaagt niet.
6. Alles overziende is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak, met uitzondering van de bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht, als gevolg van hetgeen in 4.1 is overwogen, moet worden vernietigd, evenals het bestreden besluit en dat de rechts-gevolgen van het vernietigde besluit in stand moeten blijven.
7. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak, met uitzondering van de bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 12 juni 2007;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en M.C. Bruning en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing isuitgesproken in het openbaar op 7 januari 2010.