ECLI:NL:CRVB:2010:BK9390

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5891 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag op basis van inschrijving bij de CWI

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om kinderbijslag voor haar zoon te weigeren. De zaak betreft de vraag of de zoon van appellante, geboren in 1988, recht had op kinderbijslag over de periode van het vierde kwartaal van 2004 tot het moment waarop hij 18 jaar werd. De Svb had eerder besloten dat de zoon niet als onderwijsvolgend of werkloos kon worden aangemerkt, omdat hij niet geregistreerd stond als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI). Appellante had geen rechtsmiddelen aangewend tegen het eerdere besluit van de Svb, maar verzocht in 2007 alsnog om kinderbijslag.

De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 3 december 2009 was appellante niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door A. van der Weerd. De Raad overwoog dat volgens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) recht op kinderbijslag bestaat voor kinderen van 16 of 17 jaar die onderwijs volgen, arbeidsongeschikt zijn of werkloos zijn, mits zij geregistreerd staan als werkzoekende bij de CWI.

De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een langere terugwerkende kracht voor de kinderbijslag rechtvaardigden. De Raad bevestigde de eerdere overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag, omdat haar zoon niet als werkzoekende was ingeschreven. De beslissing van de Svb om de kinderbijslag te weigeren werd derhalve bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

08/5891 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 april 2008, 07/2969 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 14 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2009. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van der Weerd.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 30 september 2004 heeft de Svb aan appellante medegedeeld dat zij met ingang van het vierde kwartaal van 2004 geen recht meer heeft op kinderbijslag voor haar zoon [naam zoon], geboren [in] 1988, omdat hij niet als onderwijsvolgend of als werkloos kan worden aangemerkt. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Bij brief van 6 april 2007 heeft appellante alsnog om kinderbijslag verzocht over de periode vanaf het vierde kwartaal 2004 tot het moment waarop [naam zoon] 18 jaar is geworden.
1.3. Bij besluit van 12 juni 2007 heeft de Svb aan appellante medegedeeld dat over het vierde kwartaal van 2004 tot en met het derde kwartaal 2006 geen recht op kinderbijslag bestaat.
1.4. Bij het bestreden besluit van 23 juli 2007 heeft de Svb appellantes bezwaar tegen het besluit van 12 juni 2007 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de Svb overwogen dat het recht op kinderbijslag met niet meer dan een jaar terugwerkende kracht vanaf de aanvraag kan worden vastgesteld, zodat in ieder geval over het vierde kwartaal van 2004 tot en met het eerste kwartaal van 2006 geen recht op kinderbijslag bestaat. Voor het tweede en derde kwartaal van 2006 bestaat geen recht op kinderbijslag omdat [naam zoon] geen onderwijs volgde en ook niet als werkloos kan worden aangemerkt omdat hij niet als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) stond ingeschreven.
2. De rechtbank heeft appellantes beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat appellante op de hoogte was van de voorwaarde dat haar zoon [naam zoon] bij de CWI ingeschreven moest staan als werkzoekende om als werkloos aangemerkt te kunnen worden. Uit de stukken is niet gebleken dat [naam zoon] zich in ieder geval op zijn 17e niet had kunnen inschrijven als werkzoekende. Van het ontbreken van verwijtbaarheid aan de zijde van appellante is geen sprake. Voorts is niet gebleken dat sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan het recht op kinderbijslag zou moeten worden beoordeeld met een langere terugwerkende kracht dan een jaar.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar zoon zich destijds niet kon inschrijven bij de CWI omdat hij in het kader van de leerplicht pas vanaf zijn 17e verjaardag als werkzoekende ingeschreven kon staan.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) bestaat recht op kinderbijslag voor een kind van 16 of 17 jaar als het kind onderwijs volgt, arbeidsongeschikt is of werkloos is. Om als werkloos te worden aangemerkt moet het kind ingevolge artikel 7, zevende lid, van de AKW bij de CWI als werkzoekende zijn geregistreerd.
4.2. De Raad is met de Svb en de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 14, derde lid, van de AKW op grond waarvan het recht op kinderbijslag moet worden beoordeeld met een terugwerkende kracht langer dan een jaar. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat [naam zoon] in het tweede en derde kwartaal van 2006 niet schoolgaand of arbeidsongeschikt was en voorts niet als werkzoekende stond geregistreerd bij de CWI. De vraag die partijen verdeeld houdt is of het aan appellante of het kind kan worden verweten dan geen inschrijving bij de CWI heeft plaatsgevonden.
4.3. De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen de rechtbank ter zake heeft overwogen en maakt deze overwegingen tot de zijne. De Raad merkt hierbij nog op dat blijkens de stukken [naam zoon] zich op 13 juni 2005 voor het eerst tot het Jongerenloket van de CWI heeft gewend. Al aangenomen dat toen geen inschrijving op grond van zijn leeftijd kon plaatsvinden, heeft [naam zoon] zich ook na 18 juli 2005, de datum waarop hij 17 jaar werd, niet tot de CWI gewend om zich als werkzoekende te laten registreren. Van het ontbreken van enige verwijtbaarheid dienaangaande is de Raad niet gebleken. Dit betekent dat appellante in het tweede en derde kwartaal van 2006 niet voldeed aan de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag, zodat de Svb terecht kinderbijslag heeft geweigerd. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2010.
(get.) H.J. de Mooij.
(get.) W. Altenaar.
mm