[Appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2008, 07/226 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 14 januari 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2009. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
1.1. Appellant heeft op 12 december 2003 een aanvraag ingediend voor een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Hierbij heeft hij een identiteitskaart gevoegd, geldig van 9 maart 1999 tot 8 maart 2009, waarop als geboortejaar 1939 staat vermeld.
1.2. Bij besluit van 9 augustus 2004 heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat zijn aanvraag om een AOW-pensioen wordt afgewezen omdat appellant nog geen 65 jaar is. Hierbij is overwogen dat appellant bij vestiging in Nederland in 1965 als geboortejaar 1942 heeft opgegeven en dat op basis van het vervolgens door de Svb ingestelde onderzoek de geboortedatum is vastgesteld op 1 juli 1942. Bij besluit van 19 januari 2005 heeft de Svb het besluit van 9 augustus 2004 na bezwaar gehandhaafd. Bij uitspraak van 30 januari 2006 (05/1192) heeft de rechtbank Amsterdam het besluit van 19 januari 2005 vernietigd, omdat het onderzoek van de Svb zich slechts heeft uitgestrekt tot de naam Benhadj, geboren in 1942 en niet tot de naam Bouchaari, geboren in 1939.
1.3. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar genomen van 30 november 2006 waarbij het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 augustus 2004 opnieuw ongegrond is verklaard. De Svb heeft hiertoe overwogen dat appellant geen bewijsstukken heeft kunnen leveren die stammen van voor zijn verblijf in Nederland en waaruit blijkt dat hij in 1939 is geboren. De door appellant overgelegde stukken stammen alle van na zijn verblijf in Nederland. De Svb houdt derhalve het geboortejaar aan dat bij vestiging in Nederland is opgegeven. De geboortedatum is daarom vastgesteld op 1 juli 1942. Uitgaande van deze datum heeft appellant de leeftijd van 65 nog niet bereikt en thans geen recht op een AOW-pensioen.
1.4. Bij besluit van 6 november 2007 heeft de Svb appellant met ingang van juli 2007 alsnog een AOW-pensioen toegekend, uitgaande van het geboortejaar 1942.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank als volgt overwogen, waarbij appellant is aangeduid als eiser en de Svb als verweerder:“Ingevolge artikel 7, aanhef en onder a, van de AOW heeft iemand recht op ouderdomspensioen als hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
Indien onduidelijkheid bestaat over de geboortedatum hanteert verweerder het beleid dat de geboortedatum die iemand bij aankomst in Nederland aan een bevoegde instantie heeft opgegeven wordt aangehouden. Wanneer op basis van authentieke stukken die tot stand zijn gekomen vóór de datum van binnenkomst in Nederland een andere geboortedatum wordt aangetoond, kan deze worden aangehouden als de juistheid ervan aannemelijker is dan van die welke bij binnenkomst in Nederland is opgegeven. Als na het onderzoek evenwel geen zekerheid is verkregen over de juiste geboortedatum, gaat verweerder uit van de datum die bij binnenkomst in Nederland is opgegeven.
Blijkens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is dit beleid niet onredelijk of anderszins in strijd met het recht (zie bijv. CRvB, 18 februari 2004,
LJN: AO5861).
Uit de kopie van eisers paspoort uit 1968 en de brief van eisers werkgever NV Centraal Autoherstel Bedrijf van 21 januari 1971 blijkt dat eiser bij zijn aankomst in Nederland in 1965 als geboortejaar 1942 heeft opgegeven.
Uit het onderzoek van verweerder is naar voren gekomen dat eiser in het schakelregister is geregistreerd onder de naam [Naam A.B.M.B.] met als geboortejaar 1942. Voorts is aanvullend onderzoek gedaan naar [Naam A.B.M.B.], geboren in 1939, bij twee werkgevers, het bedrijfspensioenfonds voor de drankenindustrie, de gemeente Utrecht en in het schakelregister. Dit onderzoek heeft geen resultaat opgeleverd.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek door verweerder nu voldoende volledig en zorgvuldig geweest, zodat ervan moet worden uitgegaan dat eiser bij aankomst in Nederland als geboortejaar 1942 heeft opgegeven.
Eiser heeft documenten overgelegd van de burgerlijke stand in Marokko, waaronder een zogenaamde “copie intégrale” van zijn geboorteakte, waaruit zou volgen dat zijn geboortedatum 1939 was. De rechtbank overweegt echter dat alle in dit verband door eiser overgelegde stukken zijn opgemaakt in 1980 en derhalve niet dateren van vóór de datum van binnenkomst in Nederland. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hieruit niet kan volgen dat een andere geboortedatum moet worden aangehouden. Overigens wordt hierbij nog opgemerkt dat op de door eiser overgelegde huwelijksakte van 13 april 2004 vermeld staat dat hij, volgens een officiële verklaring van 15 oktober 1965, geboren is in 1942.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden 1942 als geboortejaar van eiser heeft aangehouden. Hieruit volgt dat terecht is vastgesteld dat eiser ten tijde van het bestreden besluit de 65-jarige leeftijd nog niet bereikt had en eiser daarom nog geen recht op een ouderdomspensioen had. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.”.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij in 1939 is geboren.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad kan zich geheel verenigen met de overwegingen van de rechtbank, die hij tot de zijne maakt. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant geen authentieke stukken heeft kunnen overleggen waaruit de geboortedatum 1939 blijkt en die tot stand zijn gekomen vóór de datum van binnenkomst in Nederland in 1965.
4.2. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2010.
la Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale);
confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par H.J. de Mooij, en présence de W. Altenaar en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 14 Janvier 2010.