ECLI:NL:CRVB:2010:BK8915

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1725 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervoerskosten van zoon naar reguliere basisschool in België niet als noodzakelijke kosten van bestaan aangemerkt

In deze zaak gaat het om de vraag of de vervoerskosten van de zoon van appellant naar een reguliere basisschool in Lanaken, België, kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had eerder geprobeerd zijn zoon, die in 2000 was geplaatst in speciaal basisonderwijs, over te plaatsen naar een reguliere basisschool. De aanvragen hiervoor werden echter afgewezen op basis van adviezen van de school voor speciaal basisonderwijs. In 2004 heeft appellant zijn zoon uiteindelijk naar een reguliere basisschool in België gestuurd en in 2005 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de vervoerskosten.

De aanvraag werd afgewezen omdat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade heeft het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De rechtbank Maastricht heeft de uitspraak van het College bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 12 januari 2010 geoordeeld dat de vervoerskosten niet als noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden aangemerkt. De Raad stelt dat de ouders van de zoon redelijkerwijs hadden moeten blijven kiezen voor de plaatsing op de school voor speciaal basisonderwijs totdat deze school had aangegeven dat de zoon op een reguliere basisschool geplaatst kon worden. De keuze van de ouders om hun zoon naar een reguliere basisschool in België te sturen, werd als vrijwillig beschouwd, en de extra kosten die hieruit voortvloeiden, moesten voor hun rekening komen. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

08/1725 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 1 februari 2008, 07/317 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade (hierna: College)
Datum uitspraak: 12 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Lynen, advocaat te Kerkrade, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2009. Voor appellant zijn verschenen mr. Lynen en A.M.A. Engels-Geurts, Feuerstein therapeut/leerlingbegeleider bij de Stichting Pit te Schinnen. Tevens was aanwezig [naam echtgenote] van appellant. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.C.W. Sterk, werkzaam bij de gemeente Kerkrade.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. De zoon van appellant, [naam zoon], geboren [in] 1996, is in september 2000 geplaatst in groep één van een school voor speciaal basisonderwijs. Zijn ouders hebben in 2003 en 2004 getracht [naam zoon] met ingang van het schooljaar 2003/2004 respectievelijk het schooljaar 2004/2005 te plaatsen op een reguliere basisschool. De verzoeken daartoe zijn door de Permanente Commissie Leerlingenzorg afgewezen op basis van adviezen van de school voor speciaal basisonderwijs, inhoudende dat voor [naam zoon] het onderwijs op het niveau van speciaal basisonderwijs dient te worden voortgezet.
1.2. In september 2004 is [naam zoon] op initiatief van zijn ouders naar een reguliere basisschool in Lanaken, België, gegaan. Op 20 oktober 2005 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) in de kosten van vervoer per auto van [naam zoon] van Kerkrade naar Lanaken v.v. Bij besluit van 27 juni 2006 is die aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35 van de WWB.
1.3. Het tegen het besluit van 27 juni 2006 gemaakte bezwaar is, in afwijking van het advies van de Centrale Bezwaarschriften- en Klachtencommissie Kerkrade, bij besluit van 16 januari 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 16 januari 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, twee lid, niet van toepassing zijn.
4.2. De Raad is evenals de rechtbank en het College van oordeel dat de vervoerskosten van [naam zoon] naar de school voor regulier basisonderwijs in Lanaken, België, niet kunnen worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. Daarbij is van belang dat blijkens de stukken voorafgaande aan een plaatsing op een school voor speciaal basisonderwijs een gedegen onderzoek plaatsvindt. Overplaatsing naar een reguliere basisschool vindt in de praktijk vervolgens slechts plaats indien de school voor speciaal basisonderwijs aangeeft dat de betreffende leerling niet langer op speciaal basisonderwijs is aangewezen. Van overplaatsingen op proef met een terugkeergarantie van een school voor speciaal basisonderwijs naar een reguliere basisschool kan geen sprake zijn omdat er voor scholen voor speciaal basisonderwijs een wachtlijst bestaat. [naam zoon] is in eerste instantie door zijn ouders aangemeld voor een school voor speciaal basisonderwijs, is daar vervolgens geplaatst en volgde er onderwijs.
4.3. Daarvan uitgaande kon redelijkerwijs van de ouders van [naam zoon] worden verwacht dat zij de plaatsing van hun zoon op de school voor speciaal basisonderwijs hadden gecontinueerd totdat (ook) de school voor speciaal basisonderwijs van oordeel was dat [naam zoon] op een school voor regulier basisonderwijs kon worden geplaatst. Dat dat op termijn tot de mogelijkheden behoorde was gezien de rapportages van de therapeute/leerlingbegeleider Engels bepaald niet onwaarschijnlijk. Het is de Raad overigens opgevallen dat de therapeute Engels eerst vanaf november 2002 bemoeienis met [naam zoon] had, dit teneinde te voorkomen dat hij moest worden geplaatst op een school voor Zeer Moeilijk Lerende Kinderen, en al in 2003 het verzoek is gedaan om [naam zoon] ingaande het schooljaar 2003/2004 op een school voor regulier basisonderwijs te plaatsen. De door appellant en zijn echtgenote ten behoeve van hun zoon gemaakte keuze voor het volgen van regulier basisonderwijs in België is, zoals door het College terecht is gesteld, vrijwillig gemaakt. Van een noodzaak daartoe is naar het oordeel van de Raad geen sprake. Bezien vanuit een oogpunt van toepassing van de WWB behoren extra kosten die voortkomen uit de eigen keuze van appellant voor zijn rekening te blijven.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2010.
(get.) C. van Viegen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
RB