ECLI:NL:CRVB:2010:BK8886

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5522 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een gedeeltelijke WAO-uitkering na auto-ongeval met medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een tandartsassistente, tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. Appellante heeft op 4 april 2003 een auto-ongeval gehad, waarna zij klachten ontwikkelde die haar werkvermogen beïnvloedden. In eerste instantie werd haar een WAO-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Na bezwaar werd deze mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd naar 35 tot 45%. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat haar medische beperkingen onvoldoende waren erkend. Ze verwees naar brieven van haar behandelend revalidatiearts, die stelde dat haar complexe medische situatie haar ongeschikt maakte voor arbeid.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank de medische beoordeling van het Uwv correct had vastgesteld. De Raad oordeelde dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 januari 2010, waarbij de Raad de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de afweging van de medische gegevens door het Uwv onderschreef. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit en dat de eerdere beoordelingen voldoende gemotiveerd waren.

Uitspraak

08/5522 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 augustus 2008, 08/47 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.J.A. Vis, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2009. Appellante is verschenen, vergezeld van E. Braafhart, werkzaam bij Thuisbegeleiding LIMOR, Divisie Overijssel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als tandartsassistente en heeft op 4 april 2003 een auto-ongeval gehad waarna zij is uitgevallen met klachten als gevolg van dit ongeval. Bij besluit van 25 april 2007 is aan haar na afloop van de wachttijd met ingang van 2 april 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Appellante heeft over de periode 17 juli 2002 tot 24 september 2002 ook een WAO-uitkering toegekend gekregen als gevolg van klachten na een eerder plaatsgevonden auto-ongeval.
1.3. Bij besluit van 27 november 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 25 april 2007 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 2 april 2004 vastgesteld op 35 tot 45%.
2. De rechtbank heeft het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zij geeft aan hevige hoofdpijnaanvallen te hebben waardoor zij ’s middags moet rusten. Zij heeft rug- en nekklachten, uitvalverschijnselen in de linker arm en concentratie- en emotionele problemen. Als gevolg van deze klachten is zij niet in staat de voorgehouden functies duurzaam te verrichten. Ter ondersteuning van haar standpunt wijst appellante op de informatie uit de behandelend sector, met name op de brieven van 18 en 20 juni 2008 en 27 maart 2009 van haar behandelend revalidatiearts M.A.P. Klatte die zij in beroep en hoger beroep heeft overgelegd. Uit deze brieven blijkt dat revalidatiearts Klatte van mening is dat appellante op basis van een complexe combinatie van fysieke, mentale en psychische problematiek ongeschikt is tot het verrichten van arbeid.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv onderschrijft de Raad hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent is overwogen. De Raad is het met de rechtbank eens dat het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende diepgaand en zorgvuldig is geweest. Informatie van de behandelend sector is meegewogen en er heeft nog een nader neuropsychologisch onderzoek plaatsgevonden op instigatie van de primair verzekeringsarts G. van den Brandhof. Voorts heeft aansluitend aan de hoorzitting nog aanvullend medisch onderzoek plaatsgevonden door bezwaarverzekeringsarts A. van den Broeke-Spieker.
Met betrekking tot de Amber-beoordeling hebben de (bezwaar)verzekeringsartsen naar het oordeel van de Raad in de rapporten van 6 december 2006 en 25 oktober 2007 afdoende gemotiveerd uiteengezet waarom hiervan geen sprake is.
Voorts onderschrijft de Raad de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de vastgestelde beperkingen van appellante waarbij de Raad erop wijst dat het hier gaat om de beperkingen op de datum 2 april 2004. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat, gelet voornoemde datum, verzekeringsarts Van den Brandhof, op grond van anamnese en eigen onderzoek alsmede op basis van informatie van de behandelend sector, beperkingen heeft vastgesteld in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Bezwaarverzekeringsarts Van den Broeke-Spieker is bij de hoorzitting aanwezig geweest en heeft na aanvullend medisch onderzoek in haar rapport van 25 oktober 2007, ingaande op de bezwaargronden, voldoende gemotiveerd waarom zij in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding zag om de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde FML van 7 december 2006 bij te stellen. Hierbij heeft zij het standpunt van behandelend revalidatiearts Klatte met betrekking tot duurbelastende activiteiten, verwoord in de brief van 8 juni 2007, gemotiveerd betrokken.
De in beroep en hoger beroep door appellante overgelegde brieven van revalidatiearts Klatte geven evenmin aanleiding om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige ziet de Raad geen reden.
4.3. Uitgaande van de in de FML van 7 december 2006 opgenomen beperkingen, moet appellante naar het oordeel van de Raad in staat worden geacht om de werkzaamheden verbonden aan de door de bezwaararbeidsdeskundige J. van Dijk geselecteerde functies te verrichten. De Raad volgt hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent heeft overwogen.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen grond voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en M. Greebe en C.G.M. van Rijnberk als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) T.J. van der Torn.
KR