[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 oktober 2008, 08/48 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 januari 2010
Namens appellant heeft mr. F.J. ten Seldam, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2009. Namens appellant is verschenen mr. Ten Seldam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuysen.
1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak, gelet op de gedingstukken met juistheid, heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat appellant in 1992 zijn werkzaamheden als metaalbewerker wegens psychische klachten heeft gestaakt. Na ommekomst van de toentertijd wettelijke wachttijd van 52 weken is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij op bezwaar genomen besluit van 20 november 2007 (het bestreden besluit) heeft het Uwv zijn besluit van 23 maart 2007, waarbij de WAO-uitkering met ingang van 23 mei 2007 is ingetrokken, gehandhaafd.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat er in het onderhavige geval onvoldoende reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid of volledigheid van het medisch onderzoek. Daarbij heeft de rechtbank mede van belang geacht dat de bezwaarverzekeringsarts aan de psychiater W.M.J. Hassing te Amsterdam om advies heeft verzocht. Deze heeft na onderzoek van appellant bij rapport van 20 september 2007 aan dit verzoek voldaan.
2.2. De rechtbank heeft voorts overwogen dat er geen aanleiding voor twijfel is aan het uiteindelijk medisch oordeel. Er zijn ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de mogelijkheden en beperkingen van appellant tot het verrichten van arbeid zijn onderschat. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de in beroep ingezonden gegevens van de behandelend psychiater R. Tonneyck te Haarlem, die appellant op 23 januari 2008 heeft gezien, en het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts hierop.
2.3. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellant de in beroep aangevoerde gronden herhaald. Het onderzoek van psychiater Hassing is niet volledig geweest, nu zijn persoonlijkheidsproblematiek niet is onderzocht, de heftige emoties waarmee hij op stress reageert doen zijn psychische klachten toenemen en maken hem ongeschikt om arbeid te verrichten en het verschil in GAF-score door de psychiater Hassing (60) en de behandelend psychiater Tonneyck (40-31) wordt uit de door psychiater Hassing beschreven toename van de psychische klachten bij toename van stress verklaard.
3.2. In reactie hierop heeft de bezwaarverzekeringsarts P. Eken, onder verwijzing naar haar in beroep ingezonden commentaren van 25 maart 2008 en 28 juli 2008, gesteld dat de verhoogde krenkbaarheid niet leidt tot de afwezigheid van duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, dat in 1992 en in 1994 sprake was van een ernstige psychische stoornis, maar dat psychiater Hassing spreekt van een beeld waarvan de ernst niet zeer groot is, en dat met de stressgevoeligheid van appellant ook rekening is gehouden door hem uitsluitend belastbaar te achten voor voorspelbare werksituaties.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen en voegt daaraan nog het volgende toe.
4.2. In het geval als van appellant, waarin vanaf 1992 volledige arbeidsongeschiktheid is aanvaard en naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse WAO-uitkering is verleend, heeft het Uwv in de bezwaarfase van de besluitvorming het geraden geacht appellant door de psychiater Hassing te laten onderzoeken. Daarmee heeft het Uwv, gelet op de aanwezige gegevens van medische en feitelijke aard, in het onderhavige geval een juiste invulling gegeven van zijn uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voortvloeiende verplichting tot het doen van een zorgvuldig medisch onderzoek alvorens de intrekking van de WAO-uitkering te handhaven.
4.3. De Raad stelt vast dat afgezien van de zogeheten GAF-score, naar ook aan het rapport van 28 juli 2008 van de bezwaarverzekeringsarts Eken valt te ontlenen, de bevindingen van de psychiaters Hassing en Tonneyck met elkaar in overeenstemming zijn. Het verschil in GAF-score wordt door de bezwaarverzekeringsarts Eken verklaard door de latere datum waarop het onderzoek van Tonneyck heeft plaatsgevonden en de enorme boosheid en krenking die appellant inmiddels ervaart door de intrekking van zijn uitkering. In hoger beroep zijn geen gegevens bekend geworden die aanleiding geven voor de veronderstelling dat de bezwaarverzekeringsarts in dit standpunt niet kan worden gevolgd en dat het advies van psychiater Hassing ten onrechte mede aan de schatting ten grondslag is gelegd.
4.4. De door appellant geuite kritiek op het rapport van psychiater Hassing leidt de Raad reeds hierom niet tot een ander oordeel, nu wat daar ook van zij, gelijk hiervoor is overwogen, de psychiaters Hassing en Tonneyck in hoofdzaak tot soortgelijke bevindingen komen.
4.5. Ook overigens heeft de Raad geen aanwijzingen dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies niet voor appellant geschikt zijn.
5. De aangevallen uitspraak komt, gelet op het hiervoor overwogene, voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en een proceskostenveroordeling uit te spreken.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2010.