ECLI:NL:CRVB:2010:BK8768

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4154 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene, die sinds oktober 2000 arbeidsongeschikt was door psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt over de vraag of het medisch onderzoek dat aan de intrekking ten grondslag lag, zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank had eerder het besluit van het Uwv vernietigd, omdat zij vond dat het onderzoek door een verzekeringsarts in opleiding niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid. De Raad stelt vast dat de bezwaarverzekeringsarts, W. Ebbelaar, niet alleen dossierstudie heeft verricht, maar ook betrokkene heeft geobserveerd tijdens een hoorzitting en een spreekuuronderzoek, hoewel dit laatste onderzoek voortijdig werd afgebroken. De Raad oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende informatie heeft verzameld en dat de conclusies die zij heeft getrokken, overtuigend zijn. De Raad wijst erop dat de psychische problematiek van betrokkene op de voorgrond staat en dat er geen aanwijzingen zijn voor een ernstiger aandoening dan door het Uwv is aangenomen. De Raad komt tot de conclusie dat het bestreden besluit op een afdoende medische en arbeidskundige onderbouwing berust en vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het beroep van betrokkene wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

09/4154 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2009, 07/3413
(hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
en
appellant
Datum uitspraak: 6 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. S. van Andel, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. Prinsen. Namens betrokkene is mr. Van Andel verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene is in oktober 2000 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als medewerker beddenverzorging met psychische klachten. In aansluiting op de wettelijke wachttijd is hem met ingang van 9 oktober 2001 een uitkering toegekend ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Aan deze toekenning ligt onder meer een verzekeringsgeneeskundig rapport van 5 juli 2002 ten grondslag. Uit de bijbehorende kritische Functionele Mogelijkhedenlijst blijkt dat voor betrokkene een zogeheten urenbeperking is aangenomen van 6 uur per dag en 30 uur per week.
1.2. In verband met een herbeoordeling aan de hand van het met ingang van 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is betrokkene onderzocht door verzekeringsarts in opleiding C.J. Otto. Op basis van eigen onderzoek en op basis van informatie van verschillende behandelend artsen komt Otto in het rapport van 21 maart 2007 tot de conclusie dat er niet blijkt van psychopathologie, maar wel van slaapproblemen. In dit rapport stelt Otto dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) rekening moet worden gehouden met lichte psychische beperkingen en dat een regelmatig arbeidspatroon nodig is in verband met de slaapproblemen. De arbeidskundige is vervolgens tot de conclusie gekomen dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. Bij besluit van 1 mei 2007 is de WAO-uitkering van appellant met ingang van 2 juli 2007 ingetrokken.
1.3. In bezwaar tegen het besluit van 1 mei 2007 heeft betrokkene onder meer betoogd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, omdat dit door een verzekeringsarts in opleiding was verricht, in beginsel onvoldoende is.
1.4. Betrokkene is op de hoorzitting van 11 september 2007 gezien door bezwaarverzekeringsarts W. Ebbelaar. Zoals op deze hoorzitting is afgesproken, is betrokkene daarna opgeroepen voor een spreekuuronderzoek bij de bezwaarverzekeringsarts op 5 oktober 2007. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater, H. Loen.
1.5. Het spreekuuronderzoek op 5 oktober 2007 is voortijdig afgebroken. In haar rapport van 7 oktober 2007 schrijft bezwaarverzekeringsarts Ebbelaar dat betrokkene, nadat zij gevraagd had naar zijn stemming, betrokkene boos werd, hard met de vuist op tafel sloeg, zijn tas door de spreekkamer gooide en niet te corrigeren was. Betrokkene is door de beveiliging naar buiten geleid, zo vervolgt het rapport. Betrokkene heeft later verklaard zich niet meer te herinneren waarom hij tijdens het onderzoek zo boos is geworden.
1.6. De bezwaarverzekeringsarts onderschrijft in genoemd rapport de conclusies van de verzekeringsarts in opleiding. De informatie van de behandelend psychiater levert volgens Ebbelaar geen nieuwe medische gezichtspunten op. Lichamelijk onderzoek was door het afbreken van het spreekuuronderzoek weliswaar onmogelijk, maar dit onderzoek acht de bezwaarverzekeringsarts gelet op de informatie van de behandelaars niet nodig. Bezwaararbeidsdeskundige M.F. van der Kleij heeft, in overleg met de bezwaarverzekeringsarts, in het rapport van 14 november 2007 een nadere toelichting gegeven op de geschiktheid van de voor betrokkene geselecteerde functies. De bezwaararbeidsdeskundige komt tot de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 15% moet worden vastgesteld.
1.7. Bij besluit van 20 november 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 1 mei 2007 ongegrond verklaard.
2.1. In beroep heeft betrokkene in essentie dezelfde medische en arbeidskundige gronden tegen het bestreden besluit aangevoerd als in de bezwaarfase.
2.2. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd niet zorgvuldig is geweest. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 18 juli 2007 (onder meer: LJN BA9904) overwoog de rechtbank dat de kwaliteit van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvoldoende is gewaarborgd als dat door een verzekeringsarts in opleiding wordt verricht. Dit gebrek kan weliswaar worden hersteld in de bezwaarfase als in die fase een onderzoek plaatsvindt door een als zodanig geregistreerde verzekeringsarts, maar de rechtbank achtte het door Ebbelaar verrichte onderzoek onvoldoende. De rechtbank heeft hierbij van belang geacht dat door de verzekeringsarts in 2002 een urenbeperking is aangenomen, maar dat die urenbeperking in de FML van 21 maart 2007 is komen te vervallen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de aanwezigheid van de bezwaarverzekeringsarts bij de hoorzitting bezwaarlijk als een medsich onderzoek worden gekwalificeerd, terwijl aan het spreekuuronderzoek geen waarde kan worden gehecht nu daar geen communicatie tot stand is gekomen.
2.3. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en heeft het Uwv opgedragen opnieuw op het bezwaar van betrokkene te beslissen. Verder heeft de rechtbank beslissingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3. In hoger beroep stelt appellant zich op het standpunt dat voldoende duidelijk is gemaakt waarom de urenbeperking is vervallen en dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts afdoende was. Appellant verwijst in dat verband naar een rapport van bezwaarverzekeringsarts Ebbelaar van 22 juli 2009.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, is de kwaliteit van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvoldoende gewaarborgd als dat door een verzekeringsarts in opleiding wordt verricht. Dit gebrek kan worden hersteld in de bezwaarfase als in die fase een onderzoek plaatsvindt door een als zodanig geregistreerde verzekeringsarts. Dossierstudie alleen zal daarbij in de regel niet toereikend zijn, maar een lichamelijk onderzoek is daarbij niet steeds noodzakelijk. Voorts overweegt de Raad dat het uitsluitend observeren en eventueel bevragen van een verzekerde tijdens een hoorzitting op zichzelf bezwaarlijk als een afdoende verzekeringsgeneeskundig onderzoek kan worden gekwalificeerd.
4.3.1. In het onderhavige geval heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de Raad niet volstaan met dossierstudie. Evenmin is het onderzoek beperkt gebleven tot het bijwonen van de hoorzitting. De bezwaarverzekeringsarts heeft betrokkene niet alleen op de hoorzitting, maar ook tijdens het spreekuur kunnen observeren en zij heeft op het spreekuur een anamnese afgenomen, voordat het onderzoek werd afgebroken. Verder is door de bezwaarverzekeringsarts informatie ingewonnen bij de behandelend psychiater Loen. Weliswaar heeft Loen tijdens zijn onderzoek wel verschijnselen van vermoeidheid en depressiviteit waargenomen die niet door de verzekeringsarts in opleiding of de bezwaarverzekeringsarts werden gezien, maar de Raad kan de bezwaarverzekeringsarts volgen in haar conclusie dat uit de informatie van Loen niet blijkt van ernstige psychopathologie. Daar komt bij, dat betrokkene zich eerst nadat het besluit tot intrekking van de WAO-uitkering was genomen tot Loen heeft gewend. De Raad acht verder van belang dat, zoals de bezwaarverzekeringsarts ook schrijft in het rapport van 7 oktober 2007, de voorhanden zijnde medische informatie geen aanwijzing biedt voor het bestaan van een aandoening die het gedrag van betrokkene tijdens het spreekuur zou kunnen hebben veroorzaakt.
4.3.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport van 7 oktober 2007 gemotiveerd waarom lichamelijk onderzoek van betrokkene in dit geval niet zinvol was. De psychische problematiek van betrokkene staat op de voorgrond. De bezwaarverzekeringsarts heeft in het bijzonder belang gehecht aan de informatie van de neuroloog, die bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen heeft kunnen vaststellen. De Raad acht deze door de bezwaarverzekeringsarts gegeven motivering overtuigend.
4.3.3. Anders dan de rechtbank, is de Raad van oordeel dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts afdoende was en dat daarmee het gebrek in de primaire verzekeringsgeneeskundige beoordeling is hersteld.
4.4. De omstandigheid dat de urenbeperking is komen te vervallen maakt dit niet anders. In de in het rapport van de verzekeringsarts in opleiding genoemde brief van GGZ Buitenamstel van 29 oktober 2004 is vermeld dat er bij betrokkene geen sprake is van een psychotische stoornis. In deze brief is verder vermeld dat betrokkene cultureel gekleurde functionele klachten heeft en dat het ondernemen van activiteiten ondanks deze klachten aan te bevelen is. In haar rapport van 22 juli 2009 merkt bezwaarverzekeringsarts Ebbelaar op dat de urenbeperking in 2002 voor alle zekerheid is aangenomen, omdat toen nog onduidelijk was of er sprake was van een ernstige psychiatrische stoornis. In 2002 hield de behandelend psychiater nog rekening met de mogelijkheid van een paranoïde psychotische stoornis. Volgens de bezwaarverzekeringsarts kan de urenbeperking daarom op de in geding zijnde datum vervallen. Uit de informatie van GGZ Buitenamstel uit 2004 blijkt dat er bij betrokkene geen psychoses, noch andere vormen van ernstige psychopathologie zijn vastgesteld. Nu ook de overige in het dossier aanwezige medische informatie de klachten van betrokkene niet verklaart of het bestaan ervan objectiveert, is de Raad van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat betrokkene meer of anders beperkt zou zijn dan door het Uwv is aangenomen.
5.1. Op grond van het onder 4.2 tot en met 4.4 overwogene komt de Raad tot een andere beoordeling van de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit dan de rechtbank. Nu de zaak naar het oordeel van de Raad geen verdere behandeling door de rechtbank behoeft, heeft de Raad aanleiding gezien de zaak voor de beoordeling van de arbeidskundige grondslag niet terug te verwijzen naar de rechtbank. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag overweegt de Raad als volgt.
5.2. Naar het oordeel van de Raad is in het rapport van de arbeidsdeskundige van 27 april 2007 en het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 14 november 2007 voldoende toegelicht dat de belastbaarheid van betrokkene in de voor hem geselecteer functies niet wordt overschreden. In dit verband overweegt de Raad nog dat de omstandigheid dat het in de functie medewerker beddencentrale (sbc-code 111333) kan voorkomen dat er een grote werkvoorraad ontstaat, niet betekent dat de belastbaarheid op het punt van deadlines/productiepieken wordt overschreden.
6. De Raad komt tot de slotsom dat het bestreden besluit op een afdoende medische en arbeidskundige onderbouwing berust. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2010.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.M. Tason Avila.
KR