ECLI:NL:CRVB:2010:BK8720

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5628 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om een uitkering ingevolge de Ziektewet na beëindiging van het dienstverband

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 januari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een uitkering op basis van de Ziektewet had aangevraagd na zijn ontslag als dakdekker. Appellant was sinds 11 februari 2002 in dienst bij [naam werkgever] en had zich op 18 september 2006 ziek gemeld. Zijn werkgever beëindigde het dienstverband per 25 september 2006, omdat appellant niet had gereageerd op een verzoek om contact. Na zijn ontslag verzocht appellant op 29 januari 2007 het Uwv om een Ziektewetuitkering, maar dit verzoek werd afgewezen op 14 augustus 2007, omdat hij onterecht een beroep op de Ziektewet had gedaan.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellant door niet op te komen tegen zijn ontslag een benadelingshandeling had gepleegd, zoals bedoeld in artikel 45 van de Ziektewet. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bevindingen van de verzekeringsartsen, die concludeerden dat appellant niet aan een ernstig psychisch ziektebeeld leed dat hem verhinderde adequaat te handelen. Appellant had immers bedrijfsspullen ingeleverd en een werkloosheidsuitkering aangevraagd na zijn ontslag.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep het oordeel van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen aanleiding gaven om te concluderen dat de benadelingshandeling hem niet of minder verwijtbaar was. De Raad zag geen reden om af te wijken van de eerdere beslissing en oordeelde dat het Uwv terecht de uitkering had geweigerd voor de periode dat het dienstverband had kunnen voortduren. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, J.M. Tason Avila, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

08/5628 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 11 augustus 2008, 07/2441
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 januari 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.Th.A.M. Mes, advocaat te Hoorn, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant was sinds 11 februari 2002 als dakdekker in dienst van [naam werkgever] Dakbedekkers, te [plaatsnaam]. Op 18 september 2006 heeft appellant zich ziek gemeld bij zijn werkgever. Bij brief van 25 september 2006 heeft de werkgever aan appellant meegedeeld dat het dienstverband per 25 september 2006 is beëindigd, omdat appellant niet heeft gereageerd op een verzoek om contact op te nemen.
2. Op 29 januari 2007 is bij het Uwv een verzoek binnen gekomen om aan appellant aansluitend aan voormeld ontslag een uitkering ingevolge de Ziektewet toe te kennen.
3. Bij besluit van 14 augustus 2007 (het bestreden besluit) heeft het Uwv onder verwijzing naar artikel 45 van de Ziektewet de afwijzende beslissing op appellants verzoek na bezwaar gehandhaafd, omdat appellant een onnodig beroep op de Ziektewet had gedaan.
4.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij overwogen dat appellant door niet op te komen tegen het ontslag een benadelingshandeling heeft gepleegd als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ziektewet.
4.2. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat appellant van de benadelingshandeling geen verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank heeft in dit verband met name betekenis toegekend aan de bevindingen van de betrokken verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts, die kennis hadden genomen van gegevens van de huisarts van appellant. In aanmerking nemend dat appellant wel bedrijfsspullen bij de werkgever had ingeleverd en in oktober 2006 een werkloosheidsuitkering had aangevraagd, heeft de rechtbank de conclusie van de verzekeringsartsen onderschreven dat het niet plausibel is dat appellant rond de ontslagdatum aan een dusdanig ernstig psychisch ziektebeeld leed, dat hij niet meer adequaat kon handelen. Gelet op het bepaalde in artikel 7, eerste lid aanhef en onder b, van het Maatregelenbesluit UWV heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank mitsdien terecht besloten de gehele uikering te weigeren voor de duur dat de dienstbetrekking zou hebben kunnen voortduren.Ten slotte achtte de rechtbank niet gebleken van een dringende reden op grond waarvan het Uwv van een maatregel had behoren af te zien.
5. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen reden voor het oordeel, dat de benadelingshandeling hem niet dan wel verminderd verwijtbaar zou zijn.
Uit de beschikbare informatie van de huisarts is niet gebleken dat appellant rond de datum van zijn ontslag zodanig ernstige psychische problemen had, dat hij daardoor niet in staat zou zijn geweest voor zijn belangen op te komen. Appellant heeft verder bevestigd dat hij na zijn ontslag een werkloosheidsuitkering heeft aangevraagd. Dat een advocaat hem zou hebben geadviseerd geen procedure tegen de werkgever te starten en appellant dit advies heeft opgevolgd dient voor zijn risico te blijven.
6.Uit hetgeen is overwogen onder 5 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2010.
(get.) Ch. Van Voorst.
(get.) J.M. Tason Avila.
EF