ECLI:NL:CRVB:2010:BK8720
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- A.A.H. Schifferstein
- B. Barentsen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om een uitkering ingevolge de Ziektewet na beëindiging van het dienstverband
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 januari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een uitkering op basis van de Ziektewet had aangevraagd na zijn ontslag als dakdekker. Appellant was sinds 11 februari 2002 in dienst bij [naam werkgever] en had zich op 18 september 2006 ziek gemeld. Zijn werkgever beëindigde het dienstverband per 25 september 2006, omdat appellant niet had gereageerd op een verzoek om contact. Na zijn ontslag verzocht appellant op 29 januari 2007 het Uwv om een Ziektewetuitkering, maar dit verzoek werd afgewezen op 14 augustus 2007, omdat hij onterecht een beroep op de Ziektewet had gedaan.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellant door niet op te komen tegen zijn ontslag een benadelingshandeling had gepleegd, zoals bedoeld in artikel 45 van de Ziektewet. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bevindingen van de verzekeringsartsen, die concludeerden dat appellant niet aan een ernstig psychisch ziektebeeld leed dat hem verhinderde adequaat te handelen. Appellant had immers bedrijfsspullen ingeleverd en een werkloosheidsuitkering aangevraagd na zijn ontslag.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep het oordeel van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen aanleiding gaven om te concluderen dat de benadelingshandeling hem niet of minder verwijtbaar was. De Raad zag geen reden om af te wijken van de eerdere beslissing en oordeelde dat het Uwv terecht de uitkering had geweigerd voor de periode dat het dienstverband had kunnen voortduren. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, J.M. Tason Avila, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.