ECLI:NL:CRVB:2009:BL0191

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5880 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een periodieke WUBO-uitkering aan een appellante die internering tijdens de Bersiap-periode heeft ervaren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2009 uitspraak gedaan in het geding tussen appellante, geboren in 1930 in het voormalige Nederlands-Indië, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellante had een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO), waarbij zij stelde dat zij tijdens de Bersiap-periode in verschillende kampen was geïnterneerd. De aanvraag werd echter afgewezen door verweerster, omdat appellante ten tijde van de aanvraag niet in Nederland woonde en niet voldeed aan de eisen van de Wet. Verweerster erkende wel dat appellante was getroffen door oorlogsgeweld, maar stelde dat er geen sprake was van blijvende invaliditeit door dit geweld.

Appellante heeft het besluit van verweerster bestreden en aangevoerd dat de invaliditeitsbeoordeling onzorgvuldig was. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat verweerster terecht de invaliditeitsbeoordeling had neergelegd. De Raad oordeelde dat appellante niet in haar processuele belangen was geschaad en dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten. De Raad volgde het advies van de geneeskundig adviseur, die stelde dat de psychische klachten van appellante gerelateerd waren aan haar ervaringen in de Bersiap-periode, maar dat de lichamelijke klachten andere oorzaken hadden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen op basis van de WUBO en de rol van medische adviezen in het proces. De Raad concludeerde dat appellante niet voldeed aan de vereisten voor een periodieke uitkering, ondanks de erkenning van de impact van oorlogsgeweld op haar leven.

Uitspraak

08/5880 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 31 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 22 augustus 2008, kenmerk BZ 8369, JZ/R70/2008 waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2009. Appellante is niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1930 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in september 2007 een aanvraag ingediend om in aanmerking te worden gebracht voor onder andere een periodieke uitkering op grond van de Wet. In dit verband heeft appellante naar voren gebracht dat ze in de Bersiap-periode in verschillende kampen geïnterneerd is geweest.
1.2. Verweerster heeft de aanvraag van appellante afgewezen bij besluit van 4 maart 2008. Daarbij is overwogen dat de internering in de verschillende kampen tijdens de Bersiap-periode is komen vast te staan, zodat wordt erkend dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet. De aanvraag is echter afgewezen op de grond dat niet is voldaan aan de in artikel 3 (thans oud) van de Wet gestelde eisen, nu appellante ten tijde van haar aanvraag niet in Nederland woonde. Verweerster heeft geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht om met toepassing van artikel 3, zesde lid, (oud) van de Wet van deze eisen af te wijken.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerster overwogen dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen de territorialiteitseis in strijd heeft verklaard met artikel 18 van het EG-verdrag. Naar aanleiding van dat arrest is artikel 3 (oud) van de Wet gewijzigd ten aanzien van personen met de Nederlandse nationaliteit die buiten de Europese Unie wonen. Aangezien appellante de Nederlandse nationaliteit heeft, voldoet zij aan artikel 3 van de Wet. Verweerster heeft in het bestreden besluit de aanvraag van appellante echter toch afgewezen, omdat zij volgens verweerster niet voldoet aan het op grond van de Wet geldende vereiste dat sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld.
2. Appellante heeft bestreden dat er geen sprake zou zijn van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld. Zij heeft het psychiatrisch onderzoek dat in het kader van de bezwarenprocedure heeft plaatsgevonden, als onzorgvuldig ervaren. Appellante heeft gesteld dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om in bezwaar te gaan tegen de invaliditeitsbeoordeling door verweerster.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. De Raad volgt verweerster in het oordeel dat zij terecht de invaliditeitsbeoordeling in het besluit op bezwaar heeft neergelegd. Niet is gebleken dat appellante hierdoor in haar processuele belangen is geschaad.
3.2. Het standpunt van verweerster dat er geen sprake is van blijvende invaliditeit door oorlogsgeweld is in overeenstemming met het advies van geneeskundig adviseur
A.J. Maas. Het advies van Maas houdt in dat de psychische klachten van appellante zijn te relateren aan haar ervaringen in de Bersiap-periode. Met betrekking tot appellantes gewrichtsklachten, hypertensie, verhoogd cholesterol en borstkanker heeft Maas geadviseerd dat het om constitutioneel bepaalde aandoeningen gaat, waarvoor een oorzakelijk verband met de geverifieerde calamiteiten ontbreekt. Het advies berust op een rapport van 23 juni 2008 van psychiater J.L. Otis. Uit dat rapport komt naar voren dat er bij appellante sprake is van causaal psychisch letsel (PTSS) welk letsel appellante enigszins nadelig beïnvloedt in haar dagelijkse activiteiten. Verder heeft Otis overwogen dat chronische rugpijn en verschillende andere lichamelijke omstandigheden appellante aanzienlijk beperken.
De Raad acht het rapport van Maas zeer summier en weinig inzicht verschaffend. Zo gaat het advies niet in op de door Otis geconstateerde lage rugpijnklachten.
Op grond van de onderliggende medische gegevens, te weten de informatie van de behandelend sector en van Otis, is de Raad echter genoegzaam gebleken dat aan de lichamelijke klachten van appellante, waaronder de niet door Maas genoemde chronische rugpijn en het carpaal tunnelsyndroom, andere oorzaken ten grondslag liggen dan de ervaringen van appellante in de Bersiap-periode.
Appellante heeft geen medische gegevens of andere gegevens ingebracht die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
4. Gezien het vorenstaande moet het beroep van appellante ongegrond worden verklaard.
5. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. Lammerse.
HD
21.12