ECLI:NL:CRVB:2009:BK9633
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Duur van WW-uitkering en gerechtvaardigd vertrouwen bij werkbriefjes
In deze zaak gaat het om de duur van de WW-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Breda. De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 december 2009 uitspraak gedaan in deze kwestie. Appellant had een WW-uitkering aangevraagd die inging op 3 december 2007, maar het Uwv had hem meegedeeld dat deze uitkering zou eindigen op 2 maart 2008. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij voldeed aan de arbeidsverledeneis, omdat hij in de jaren 2003 en 2005 meer dan 52 dagen loon had ontvangen. Het Uwv had echter vastgesteld dat dit niet het geval was en had zijn bezwaar ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 19 november 2009 heeft appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D.M. Terpstra, betoogd dat hij gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op een uitbetaling van zijn WW-uitkering voor de maand maart 2008. Hij verwees naar de toezending van werkbriefjes door het Uwv en de communicatie over de verwachte termijn van uitbetaling. De Raad overwoog echter dat appellant herhaaldelijk was geïnformeerd dat zijn uitkering eindigde op 2 maart 2008 en dat er geen reden was om aan te nemen dat hij recht had op een uitkering na deze datum.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel niet opging. De Raad zag geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier P. Boer, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.