[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2008, 07/4727 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 december 2009
Namens appellant heeft mr. P. Hanenberg, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2009.Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hanenberg. Het Uwv was niet vertegenwoordigd.
1.1. Bij besluit op bezwaar van 15 november 2007 heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit de uitkering van appellant op grond van de Wet arbeidsongeschiktheids-verzekering zelfstandigen (WAZ), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 17 september 2007 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Appellant heeft tegen het besluit van 15 november 2007 beroep ingesteld.
1.3. Hangende de procedure bij de rechtbank heeft het Uwv het besluit van 15 november 2007 bij besluit van 16 januari 2008 gewijzigd in die zin dat de WAZ-uitkering van appellant per 17 september 2007 wordt gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.4. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 15 november 2007, onder toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, mede gericht geacht tegen het besluit van 16 januari 2008.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is – kort samengevat – van oordeel dat uit hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd niet volgt dat het besluit van het Uwv van 16 januari 2008 op een onjuiste medische of arbeidskundige grondslag berust.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij als gevolg van gezondheidsklachten per 17 september 2007 ongeschikt was arbeid te verrichten. Appellant heeft – zoals door hem uitgedrukt – voor de details verwezen naar de door hem in de procedure bij de rechtbank ingediende stukken.
3.2. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank in ieder geval ten onrechte zijn beroep in zijn geheel ongegrond heeft verklaard. Naar zijn opvatting miskent het oordeel van de rechtbank dat het besluit van 15 november 2007 onrechtmatig was en heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten het Uwv te veroordelen in de kosten van het geding.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Het door appellant ingenomen standpunt als vermeld in 3.1 wijkt niet af van het door hem in beroep ingenomen standpunt. Er is sprake van een herhaling van de gronden die appellant reeds in beroep heeft aangevoerd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank deze in hoger beroep herhaalde gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en heeft daaraan niets toe te voegen.
4.3. Het door appellant ingenomen standpunt als weergegeven in 3.2 treft doel. Als gevolg van het besluit van 16 januari 2008 staat vast dat het besluit van 15 november 2007 niet rechtmatig was. In zo’n geval dient, indien appellant daarbij belang heeft, het besluit te worden vernietigd. Is van zodanig belang geen sprake, dan dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.4. Van een belang als bedoeld in 4.3 is de Raad niet gebleken. Aan het besluit van 15 november 2007 zijn geen rechtsgevolgen verbonden die niet ook zijn verbonden aan het – door de rechtbank beoordeelde – besluit van 16 januari 2008. Voor een kostenveroordeling als door appellant bedoeld in 3.2 is naar vaste rechtspraak een vernietiging van een besluit niet noodzakelijk.
4.5. De rechtbank had mitsdien het beroep van appellant gericht tegen het besluit
van 15 november 2007 – onder toekenning van de door appellant bedoelde vergoeding – niet-ontvankelijk dienen te verklaren.
4.6. De aangevallen uitspraak dient gelet op 4.5 te worden vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 15 november 2007 dient alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.7. Gelet op 4.2 dient het beroep tegen het besluit van 16 januari 2008 ongegrond te worden verklaard.
4.8. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 15 november 2007 niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 16 januari 2008 ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag groot € 644,-;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2009.
(get.) T.J. van der Torn.