ECLI:NL:CRVB:2009:BK8749

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6394 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de einddatum van de WW-uitkering in hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het bezwaar van appellant tegen de beëindiging van zijn WW-uitkering ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 1 augustus 2006 een WW-uitkering, die was vastgesteld op een jaar. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de uitkering per 8 augustus 2007 stopgezet, omdat appellant in de week van 16 oktober 2006 geen urenverlies had. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv bevestigd, wat heeft geleid tot het hoger beroep van appellant.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de einddatum van de WW-uitkering correct is vastgesteld door het Uwv. De Raad heeft geoordeeld dat de omvang van de werkzaamheden van appellant voor zijn werkgever niet zodanig was dat er geen relevant urenverlies was. Daarnaast was de duur van de ziekte van appellant niet lang genoeg om de einddatum van de uitkering te verschuiven. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat appellant per 8 augustus 2007 niet langer recht had op een WW-uitkering.

De Raad heeft ook opgemerkt dat de overige gronden van appellant geen betrekking hadden op de einddatum van de WW-uitkering en dat deze gronden daarom niet konden leiden tot een andere beslissing. De Raad heeft geen aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 december 2009.

Uitspraak

08/6394 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van rechtbank ’s-Gravenhage van 23 september 2008, 08/1488 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 december 2009.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H.J. Toxopeus, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2009. Appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.G. Prijor.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Appellant was sedert 1 augustus 2006 in het genot van een WW-uitkering, waarvan de duur was vastgesteld op 1 jaar.
2.2. Bij brief van 6 augustus 2007 heeft het Uwv aangegeven dat de WW-uitkering van appellant loopt tot en met 7 augustus 2007. Bij besluit van 8 augustus 2007 heeft het Uwv de WW-uitkering vanaf 8 augustus 2007 stopgezet. Tevens is vastgesteld dat appellant niet langer in aanmerking komt voor een toeslag in het kader van de Toeslagenwet.
2.3. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit van 28 januari 2008 heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij overwogen dat aan appellant op 1 augustus 2006 een WW-uitkering was toegekend voor de duur van één jaar. Omdat appellant in de week van 16 oktober 2006 geen urenverlies had is de einddatum van de uitkering met 7 kalenderdagen verschoven tot 8 augustus 2007. Ten aanzien van het door appellant gestelde met betrekking tot zijn ziekte heeft het Uwv overwogen dat appellant minder dan drie maanden ziek is geweest en dat er dan geen verschuiving van de einddatum plaatsvindt.
3. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak is dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv over de verschuiving van de einddatum onderschreven.
4. Het hoger beroep van appellant behelst een herhaling van de stellingen die hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Naast die stellingen ten aanzien van de einddatum heeft appellant onder meer geklaagd over de hoogte van het dagloon en het ontbreken van uitkeringsspecificaties.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Zoals ook ter zitting aan de orde is geweest, is in dit geding slechts de vraag aan de orde of het Uwv de einddatum van de WW-uitkering op een juiste wijze heeft vastgesteld. De duur van de WW-uitkering was door het Uwv bij besluit van 3 oktober 2006 vastgesteld op één jaar. Appellant heeft dat besluit niet in rechte aangevochten zodat die duur als een gegeven heeft te gelden. De einddatum is vervolgens één week verschoven omdat appellant in de week van 16 oktober 2006, in verband met de omvang van zijn werkzaamheden voor [werkgever], geen urenverlies had. De Raad stelt vast dat de omvang van de werkzaamheden voor [werkgever] voor het overige niet van dien aard was dat er geen sprake was van een relevant urenverlies. Zoals ter zitting voorts is vastgesteld was de duur van de ziekte van appellant evenmin zodanig dat daardoor de einddatum verder zou moeten worden verschoven. De Raad is dan ook, met het Uwv en de rechtbank, van oordeel dat appellant per 8 augustus 2007 niet langer in aanmerking kwam voor een WW-uitkering.
5.2. Zoals ter zitting eveneens is besproken, hebben de overige gronden van appellant geen betrekking op de einddatum van de WW-uitkering van appellant zodat die gronden er ook niet toe kunnen leiden dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De Raad merkt daarbij op dat van de zijde van het Uwv de toezegging is gedaan om te bezien of er aanleiding is om de hoogte van het dagloon aan te passen. Daarbij zullen ook de overige klachten van appellant (nogmaals) nader worden bezien.
5.3. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad ziet geen aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2009.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.
BvW