ECLI:NL:CRVB:2009:BK8738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2204 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van het aantal vakantiedagen in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het aantal vakantiedagen van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het bezwaar van appellante tegen de beslissing van het Uwv ongegrond had verklaard. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 17 december 2009 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de medische verklaring die appellante heeft ingediend niet aantoont dat de vaststelling van het aantal vakantiedagen onjuist is. Appellante had geen aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Ziektewet en had zich niet ziek gemeld bij het Uwv. De melding bij haar voormalige werkgever wordt door de Raad niet als een geldige ziekmelding beschouwd.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat het Uwv correct heeft gehandeld bij de vaststelling van de vakantiedagen. De Raad wijst erop dat appellante niet heeft aangetoond dat zij recht had op een andere behandeling van haar vakantiedagen. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er zijn geen gronden om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

08/2204 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van rechtbank Rotterdam van 29 februari 2008, 07/2366 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 december 2009.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.S. Kerkhof-Pöttger, werkzaam voor DAS rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2009. Appellante en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H. van Dijk.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Bij besluit van 20 februari 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante van 1 tot en met 14 januari 2007 met vakantie is geweest en dat zij over het jaar 2007 nog 11 dagen over houdt om met vakantie te gaan. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Bij het bestreden besluit van 24 mei 2007 heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak is dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de vaststelling van het aantal vakantiedagen door het Uwv onderschreven. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het Uwv geen rekening behoefde te houden met de ziekmelding van appellante. Daarbij heeft de rechtbank er op gewezen dat de door appellante ingebrachte medische verklaring niet op haar betrekking heeft.
4. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de medische verklaring wel op haar betrekking had en dat zij op doktersadvies rust moest houden en daarom niet eerder dan op 23 januari 2007 naar Nederland terug kon keren.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De Raad stelt vast, mede gehoord het gestelde ter zitting, dat thans niet langer wordt betwist dat de door appellante ingebrachte medische verklaringen betrekking hebben op haar. De Raad is echter van oordeel dat met die medische verklaring niet wordt aangetoond dat de vaststelling van het aantal vakantiedagen op een onjuiste wijze heeft plaatsgevonden. De Raad wijst er daarbij op dat appellante geen aanvraag heeft gedaan om haar in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Ziektewet en appellante zich niet bij het Uwv heeft ziek gemeld. De -gestelde- melding bij haar voormalige werkgever kan de Raad niet als zodanig aanmerken.
5.2. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad ziet geen aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellante.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2009.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.
BvW