[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 20 juni 2008, 07/2208 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 december 2009
Namens appellant heeft mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2009. Appellant is verschenen bij mr. Nadaud. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.W. Huiskamp.
1.1. Bij besluit van 13 december 2006 heeft het Uwv appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, ingetrokken.
1.2. Bij besluit van 20 november 2007 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen dit besluit gegrond verklaard en de uitkering van appellant ongewijzigd vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3. In hoger beroep stelt appellant zich op het standpunt dat hij niet in staat is om de geduide functies uit te oefenen. Meer in het bijzonder wordt aangegeven dat appellant het niet eens is met de uitleg die de (bezwaar)arbeidsdeskundige geeft aan de door de verzekeringsarts vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Appellant is van mening dat de bezwaararbeidsdeskundige van minder verstrekkende beperkingen is uitgegaan dan is vastgesteld in de FML. Daarnaast maakt appellant bezwaar tegen het feit dat het Uwv drie nieuwe functies, die niet eerder aan hem zijn voorgehouden, aan de schatting ten grondslag heeft gelegd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) in beginsel aanvaardbaar als hulpmiddel om een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling te verrichten. De Raad stelt vast dat appellant zich in de medische beperkingen, zoals vastgelegd in de FML, kan vinden.
4.2. Uitgaande van de beperkingen in de FML, is geautomatiseerd gezocht naar functies waarin de belasting blijft binnen de belastbaarheid zoals vastgelegd in de FML, zonder nuancering en zonder dat de arbeidsdeskundige een vertaalslag heeft gemaakt. Dit heeft geresulteerd in een selectie van een aantal functies waarvan de functies telefonist/receptionist (SBC-code 315120), commercieel-administratief medewerker (SBC-code 516110) en schadecorrespondent (SBC-code 516080) aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. In de belasting in deze functies - de Raad verwijst naar het Resultaat Functiebeoordeling - blijkt een aantal markeringen met een “M” voor te komen. De Raad is van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige H.J.M. Saris afdoende heeft gemotiveerd waarom deze functies voor appellant geschikt zijn te achten. Het is de Raad geenszins gebleken dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige van minder vergaande beperkingen is uitgegaan dan door de verzekeringsarts zijn vastgesteld.
4.3. Ten aanzien van appellants bezwaar tegen het feit dat drie nieuwe functies zijn geduid die niet eerder aan hem werden voorgehouden, overweegt de Raad dat blijkens zijn vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 7 augustus 2009, LJN BJ5488) het bijduiden van functies onder andere SBC-codes dan de oorspronkelijk aan betrokkene aangezegde functies, in een situatie als de onderhavige, waarin een bestaande uitkeringspositie niet in het nadeel van appellant wordt gewijzigd, rechtens toelaatbaar is. De zogenaamde aanzegjurisprudentie, die inhoudt dat het betrokkene tijdig voldoende duidelijk moet zijn voor welke functies hij geschikt wordt bevonden, ziet uitsluitend op een situatie waarin een uitkering wordt herzien naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Overigens ging het in appellants geval om niet meer dan één nieuwe SBC-code.
5. Gelet op het bovenstaande slaagt het hoger beroep niet.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en M. Greebe en M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2009.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.