[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 september 2008, 07/2228 (hierna: aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 9 december 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de gedingen met reg. nr. 08/5494 en 07/ 730, plaatsgevonden op 28 oktober 2009. Appellant is verschenen. Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.M. Visser, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Na sluiting van het onderzoek zijn de gedingen weer gesplitst. In deze zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
1.1. Appellant ontvangt sinds 1 oktober 1988 een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Sindsdien heeft appellant aan verschillende reïntegratieactiviteiten deelgenomen.
1.2. Appellant heeft in de periode van februari 2004 tot 1 september 2006 een reïntegratietraject gevolgd bij Argonaut B.V. en Van Dreumel Depiro B.V. (hierna: Van Dreumel Depiro). In het kader van dit traject heeft appellant in juni 2004 de - door Uwv bekostigde - cursus Basiskennis Boekhouden succesvol afgerond. Voorts heeft Uwv de opleiding Praktijkdiploma Boekhouding (hierna: PDB), bestaande uit de modules ‘Boekhouden’, ‘Bedrijfscalculatie en statistiek’ en ‘Handels- en wetskennis’ aan het ROC te Utrecht vergoed. In juni 2005 is appellant voor de tentamens van de modules ‘Boekhouden’ en ‘Bedrijfscalculatie en Statistiek’ gezakt. Het tentamen van de module ‘Handels- en wetskennis’ heeft hij niet gedaan.
1.3. Uit de brieven en faxberichten van 13 april 2006, 14 april 2006, 20 april 2006, 27 april 2006 en 28 april 2006 blijkt dat tussen partijen onder meer de afspraak is gemaakt dat, indien appellant de opleiding PDB in juni 2006 niet succesvol heeft afgerond en dit niet aan hem is te wijten, Uwv een reïntegratietraject zal inkopen met de doelstelling: inzet aanbodversterkende activiteiten en bemiddeling.
1.4. Appellant is in juni 2006 gezakt voor de examens ‘Boekhouden’ en ‘Bedrijfscalculatie en statistiek’. Het examen ‘Handels- en wetskennis’ heeft appellant niet gemaakt. Appellant heeft de studie PDB aan het ROC te Utrecht hierna gestaakt.
2.1. Appellant heeft Uwv op 29 december 2006 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering verzocht de reïntegratie te hervatten.
2.2. Op 31 januari 2007 heeft de arbeidsdeskundige H.J. van Amerongen een reïntegratievisie vastgesteld. Deze is bij brief van 8 februari 2007 aan appellant toegezonden. In deze reïntegratievisie is aangegeven dat appellant, in tegenstelling tot hetgeen hij wenst (bemiddeling en scholing), wordt aangemeld bij Bureau In Petto te Gouda om via dat bureau ter sociale activering stage te lopen in de vorm van vrijwilligerswerk.
2.3. Bij besluit van 16 juli 2007 heeft Uwv het bezwaar van appellant tegen de beslissing van 8 februari 2007 ongegrond verklaard. Hierbij heeft Uwv zich - onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige W.G.E. Buskermolen van 6 juli 2007 - op het standpunt gesteld dat bemiddeling naar werk of verdere scholing de inpassing van appellant in het arbeidsproces niet (meer) bevordert, omdat deze de kansen op de arbeidsmarkt niet vergroten. Het reeds bereikte opleidingsniveau voldoet aan het startniveau van de eerder geduide functies. Een stage in de vorm van vrijwilligerswerk kan mogelijk wel de kansen van appellant op de arbeidsmarkt vergroten.
3.1. In beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat Uwv verplicht is hem te steunen in het zoeken van werk en dat hij geen vrijwilligerswerk zoekt waarbij hij ook nog zijn eigen reiskosten moet betalen. Voorts heeft hij aangegeven dat Van Dreumel Depiro er niet in is geslaagd een stageplek voor hem te verzorgen. Ten slotte stelt appellant dat de reïntegratievisie niet met hem besproken is, zodat hij er ook niet op kon reageren.
3.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 16 juli 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft allereerst overwogen dat de reïntegratievisie een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover het een impliciete weigering bevat van de door appellant gewenste scholing tot boekhouder en actieve begeleiding naar een stage en betaald administratief werk. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat Uwv in redelijkheid tot bemiddeling en scholing heeft kunnen weigeren, nu een standaard reïntegratietraject geen toegevoegde waarde heeft, omdat een dergelijk traject al drie maal eerder vroegtijdig is beëindigd. Een beter begeleid en meer begripsvol traject, zoals sociale activering, wordt door de arbeidskundige en de bezwaararbeidsdeskundige als laatste mogelijkheid gezien.
3.3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft hij volstaan met een verwijzing naar hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI), stelt Uwv, indien gelet op de aard van de uitkering de taak, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel b, wordt uitgevoerd, in samenspraak met de uitkeringsgerechtigde een reïntegratievisie vast waarin verplichtingen en rechten van de uitkeringsgerechtigde zijn vermeld.
4.2. De Raad stelt voorop - in dit verband zij verwezen naar zijn uitspraken van 10 december 2008, LJN BG8911 en 23 september 2009, LJN BJ8470 - dat een reïntegratievisie als de onderhavige een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb in zoverre deze is gericht op een zelfstandig rechtsgevolg. Daarvan kan sprake zijn als uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen in de reïntegratievisie zodanig worden uitgewerkt dat kan worden gesteld dat met de reïntegratievisie is beoogd een zelfstandig rechtsgevolg te doen ontstaan.
4.3. Toegespitst op de voorliggende reïntegratievisie is de Raad van oordeel dat hetgeen daarin onder het kopje “belanghebbende is verplicht” is vermeld een concretisering betreft van de verplichting om mee te werken aan de reïntegratie en dat in zoverre enig zelfstandig rechtsgevolg in het leven wordt geroepen. Naar het oordeel van de Raad moet deze verplichting, gelet op het vermelde onder de kopjes “visie arbeidsdeskundige” en “conclusies”, zo worden begrepen dat appellant in het kader van sociale activering wordt aangemeld bij bureau In Petto (Gouda en omstreken) om daar te stage te lopen in de vorm van vrijwilligerswerk. Met de rechtbank is de Raad dan ook, zij het op andere gronden, van oordeel dat de ten behoeve van appellant opgestelde reïntegratievisie op rechtsgevolg is gericht en daarom als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb dient te worden aangemerkt.
4.4. Appellant betoogt in essentie dat bij de vaststelling van de reïntegratievisie onvoldoende aandacht is besteed aan zijn wensen om via een gericht opleidingstraject in combinatie met het opdoen van relevante ervaringen in de praktijk te worden bemiddeld naar een boekhoudkundige functie. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het besluit van 16 juli 2007 in rechte stand kan houden. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne. De Raad merkt daarbij op dat de in de reïntegratievisie besloten liggende verplichting blijkens de arbeidskundige rapportage van 8 maart 2007 met appellant is besproken. De Raad stelt verder vast dat de vertegenwoordiger van Uwv ter zitting van de Raad heeft opgemerkt dat Uwv de door appellant te maken reiskosten, voortvloeiende uit de in de reïntegratievisie genoemde stage-activiteiten, zal vergoeden.
4.5. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009.