ECLI:NL:CRVB:2009:BK8391

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5904 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor huishoudelijke verzorging op basis van AWBZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, die het beroep tegen een besluit van de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ongegrond heeft verklaard. Appellant, die lijdt aan ME/CFS en myalgie, had op 5 mei 2006 een aanvraag ingediend voor huishoudelijke verzorging, omdat hij het huishouden en de zorg voor zijn zoon, die meervoudig lichamelijk gehandicapt is, te zwaar vond. CIZ heeft deze aanvraag afgewezen op basis van medisch advies, waarin werd gesteld dat appellant in staat was om zijn huishoudelijke taken te verrichten.

De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn uitspraak op 23 december 2009 geoordeeld dat de door appellant ingediende medische stukken niet voldoende onderbouwen dat hij niet in staat is om het huishouden te doen. De Raad concludeert dat appellant, gezien zijn situatie, geen recht heeft op huishoudelijke verzorging, omdat hij gedurende de dag geen andere werkzaamheden buitenshuis hoeft te verrichten en er geen medische noodzaak is aangetoond die zijn beperkingen onderbouwt. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij aanvragen voor zorg en de verantwoordelijkheden van indicatieorganen zoals CIZ. De Raad concludeert dat appellant niet in aanmerking komt voor de gevraagde zorg, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij niet in staat is om de huishoudelijke taken zelf te verrichten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

07/5904 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 september 2007, 07/5115 en 07/2065 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, gevestigd te Driebergen, (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 23 december2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.G. Tijhuis, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met reg.nr. 07/5926 AWBZ, plaatsgevonden op 30 september 2009, waar voor appellant is verschenen mr. Tijhuis, en waar CIZ zich heeft laten vertegenwoordigen door
mr. L.M.R. Kater en E.H.M. Houben. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In de zaak met reg.nr. 07/5926 AWBZ wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is gehuwd en heeft een zoon, [naam zoon] (geboren [in] 2005). Appellant is bekend met ME/CFS en myalgie. [naam zoon] is bekend met VATER associatie en is meervoudig lichamelijk gehandicapt. De echtgenote van appellant werkt 36 uur per week in het onderwijs.
1.2. In verband met zijn aandoeningen en de daaruit voortvloeiende beperkingen heeft appellant op 5 mei 2006 bij CIZ een aanvraag voor onder meer huishoudelijke verzorging ingediend. Appellant heeft hierbij vermeld dat het doen van het huishouden en de zorg voor [naam zoon] te zwaar is voor hem en dat hij niet aan zijn nachtrust toekomt. CIZ heeft deze aanvraag, na een medisch advies van 20 juni 2006 van CIZ-arts T.M. van der Heiden-Katz (hierna: Van der Heiden-Katz), bij besluit van 21 juni 2006 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) afgewezen.
1.3. Appellant heeft tegen het besluit van 21 juni 2006 bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft Van der Heiden-Katz op 26 september 2006 opnieuw een medisch advies uitgebracht. Hierin is onder meer vastgesteld dat bij appellant sprake is van vermoeidheid, spierpijnklachten en concentratieklachten die medisch niet verklaarbaar zijn gebleken. Appellant is doorverwezen naar cognitieve gedragstherapie, maar hij heeft deze therapie niet gevolgd. Geadviseerd is om appellant de therapie alsnog te laten volgen. Vervolgens heeft CIZ-arts G.D. de Loor op 22 januari 2007 een medisch advies uitgebracht. In dit advies is geconcludeerd dat bij de echtgenote van appellant sprake is van een geobjectiveerde overbelasting die in stand wordt gehouden door het slaapprobleem van het kind. Voorts is geadviseerd om geen indicatie voor huishoudelijke verzorging af te geven, omdat van appellant mag worden verwacht dat hij ondanks zijn beperkingen het huishouden kan doen. Appellant heeft naast de zorg voor zijn zoontje geen andere taken.
1.4. Bij besluit van 1 februari 2007 heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 21 juni 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het besluit van 1 februari 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat CIZ zich op het standpunt mocht stellen dat appellant de behandelmogelijkheden in de vorm van cognitieve gedragstherapie nog niet (volledig) heeft benut. Dat die behandeling voor appellant geen oplossing zou bieden is niet met medische stukken onderbouwd. Verder is niet gebleken dat appellant niet in staat zou zijn om deel te nemen aan cognitieve gedragstherapie.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ voorzien burgemeester en wethouders erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg.
4.1.2. Artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ bepaalt dat aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ, slechts bestaat indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen.
4.1.3. Ingevolge artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit, zoals deze bepaling ten tijde in geding luidde, wordt als vorm van zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ onder meer aangewezen de zorg, bedoeld in artikel 3 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (hierna: Besluit).
4.1.4. Op grond van artikel 3 van het Besluit omvat huishoudelijke verzorging het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, geriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de verzekerde dan wel van de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort, te verlenen door een instelling.
4.2. CIZ heeft aan zijn besluitvorming meerdere medische adviezen ten grondslag gelegd. Deze adviezen zijn tot stand gekomen na een spreekuurbezoek, een huisbezoek en nadat informatie is ontvangen van de behandelende sector. De Raad stelt verder vast dat de door appellant ingezonden (medische) stukken niet inhouden dat appellant tengevolge van zijn beperkingen niet in staat is om verspreid over de dag het huishouden te doen en voor [naam zoon] te zorgen. Nu appellant gedurende de dag geen andere werkzaamheden buitenshuis hoeft te verrichten moet de Raad het, mede gelet op het advies van 22 januari 2007, onder deze omstandigheden er voor houden dat appellant niet buiten staat was om in de in geding zijnde periode zelf de huishoudelijke taken te verrichten. De grond dat appellant niet aan huishoudelijke taken toekomt, omdat hij 12 uur slaap per dag nodig heeft leidt niet tot een ander oordeel nu uit de door appellant overgelegde medische informatie niet is af te leiden dat hij op 12 uur slaap per dag is aangewezen. Voor zover appellant heeft betoogd dat hij een mitochondriële afwijking heeft, is de Raad van oordeel dat appellant dit niet afdoende met medische stukken heeft aangetoond.
4.3. Uit het onder 4.2 overwogene vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, met verbetering van de gronden voor bevestiging in aanmerking komt.
4.4. Nu het beroep ongegrond zal worden verklaard, is voor een veroordeling tot schadevergoeding geen ruimte. Het verzoek daartoe van appellant dient daarom te worden afgewezen.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J. Waasdorp.
mm