ECLI:NL:CRVB:2009:BK8376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5765 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en intrekking van bijstand in verband met gedwongen opname in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak gaat het om de toekenning en intrekking van bijstand aan appellant, die van 27 januari 2006 tot 2 februari 2006 in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef op basis van een gedwongen opname ingevolge de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Appellant ontving vanaf 23 december 2004 een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf herzag de bijstand van appellant naar de norm voor een alleenstaande die in een inrichting verblijft, en trok de bijstand in met ingang van 2 februari 2006, toen appellant gedwongen werd opgenomen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de uitsluitingsgrond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB ook van toepassing is op gedwongen opnames op basis van de Wet Bopz. De Raad stelt vast dat er geen definitie van 'rechtens zijn vrijheid ontnomen' in de WWB is opgenomen, maar dat dit begrip alle vrijheidsontnemingen omvat waarvoor een juridische titel bestaat. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de gedwongen opname van appellant in het psychiatrisch ziekenhuis onder deze zinsnede valt.

Appellant betoogde dat de conclusie van de Raad niet strookt met de normbedragen in artikel 23 van de WWB voor verblijf in een inrichting. De Raad weerlegt dit argument door te stellen dat de vraag of recht op bijstand bestaat, voorafgaat aan de vraag naar de hoogte van de bijstand. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

08/5765 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 augustus 2008, 07/554 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. van ’t Hoff, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van ’t Hoff. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.M. Maaijen, werkzaam bij de gemeente Landgraaf.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1 Appellant ontving vanaf 23 december 2004 een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Appellant heeft van 6 januari 2006 tot 27 januari 2006 verbleven in crisisopvangcentrum Heugderlicht te Landgraaf. Vanaf 27 januari 2006 heeft appellant verbleven in het psychiatrisch ziekenhuis van de Mondriaan Zorggroep te Heerlen. Bij beschikking van 2 februari 2006 heeft de burgemeester van de gemeente Heerlen op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) last gegeven dat appellant in bewaring wordt gesteld. Bij beschikking van 6 februari 2006 heeft de rechtbank Maastricht op grond van de Wet Bopz machtiging verleend tot voortzetting van de inbewaringstelling van appellant in het psychiatrisch ziekenhuis van de Mondriaan Zorggroep.
1.3. Bij besluit van 20 februari 2006 heeft het College de bijstand van appellant in verband met zijn verblijf in crisisopvangcentrum Heugderlicht met ingang van 6 januari 2006 herzien naar de norm voor een alleenstaande die in een inrichting verblijft als bedoeld in artikel 23 van de WWB. Het College heeft bij dit besluit tevens de bijstand van appellant met ingang van 27 januari 2006 beëindigd (lees: ingetrokken) in verband met zijn opname in het psychiatrisch ziekenhuis van de Mondriaan Zorggroep.
1.4. Bij besluit van 6 maart 2007 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 februari 2006 gegrond verklaard, dat besluit herroepen, de verlening van bijstand van 27 januari 2006 tot 2 februari 2006 voortgezet naar de norm voor een alleenstaande die in een inrichting verblijft, de bijstand met ingang van 2 februari 2006 beëindigd (lees: ingetrokken) en appellant een vergoeding voor kosten van de bezwaarprocedure en geleden renteschade toegekend. Aan de gewijzigde datum van intrekking van de bijstand heeft het College ten grondslag gelegd dat appellant pas vanaf 2 februari 2006 gedwongen was opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis van de Mondriaan Zorggroep, zodat eerst met ingang van die datum sprake is van een situatie waarin appellant rechtens zijn vrijheid is ontnomen als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 maart 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of de uitsluitingsgrond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB ook betrekking heeft op een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de Wet Bopz.
4.2. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB heeft degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen geen recht op bijstand.
4.3. De Raad stelt vast dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen geen definitie of omschrijving van het begrip ‘rechtens zijn vrijheid ontnomen’ is opgenomen. De Raad stelt verder vast dat het begrip geen beperking kent ten aanzien van de aard van de juridische titel op basis waarvan de vrijheidsontneming plaatsvindt. Dat betekent dat het begrip ziet op alle vrijheidsontnemingen waarvoor een juridische titel bestaat. De Raad is dan ook met de rechtbank van oordeel dat onder de zinsnede ‘rechtens zijn vrijheid ontnomen’ mede moet worden begrepen de situatie waarin de betrokkene op grond van de Wet Bopz gedwongen is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Daaraan doet niet af dat in artikel 13, derde lid, van de WWB, in samenhang met het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid (Stb. 2000, 53, zoals sedertdien gewijzigd), is voorzien in een aantal uitzonderingen op de uitsluiting van het recht op bijstand van degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen, reeds omdat de situatie waarin sprake is van een gedwongen opname op grond van de Wet Bopz daarin niet is opgenomen.
4.4. De Raad stelt vast dat - zoals tussen partijen overigens niet in geschil is - appellant gedurende de hier te beoordelen periode die loopt van 2 februari 2006 tot en met 20 februari 2006 op grond van de Wet Bopz gedwongen was opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis van de Mondriaan Zorggroep. Gelet op hetgeen de Raad onder 4.3 heeft overwogen, is de Raad dan ook van oordeel dat het College terecht heeft geoordeeld dat artikel 13, eerste lid, aanhef, onder a, van de WWB in de weg stond aan verlening van algemene bijstand aan appellant vanaf 2 februari 2006.
4.5. Appellant heeft betoogd dat de conclusie dat onder het begrip ‘rechtens zijn vrijheid ontnomen’ mede moet worden begrepen een gedwongen opname op grond van de Wet Bopz niet strookt met de omstandigheid dat in artikel 23 van de WWB normbedragen zijn opgenomen bij verblijf in een inrichting. De Raad volgt appellant niet in dit standpunt. Immers, eerst nadat is vastgesteld dat recht bestaat op algemene bijstand, in welk kader ook de uitsluitingsgronden als genoemd in artikel 13 van de WWB een rol spelen, komt de vraag aan de orde naar welke norm de bijstand dient te worden verleend. Dat in artikel 23 van de WWB normen zijn opgenomen bij een verblijf in een inrichting is aldus niet relevant bij de beantwoording van de vraag of in geval van een gedwongen opname recht op algemene bijstand bestaat.
4.6. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2009.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R.L.G. Boot.
mm